EM20A CE luisteren

Voorbereiding CE lezen en luisteren 
EM20A
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Voorbereiding CE lezen en luisteren 
EM20A

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we vandaag doen?
  • CE datum volgt! maart/april
  • Je kent de betekenis van woorden die vaak in het examen voorkomen.
  • Je kan de juiste luisterstrategie kiezen en toepassen bij het beantwoorden van examenvragen.
Bashiru en Burak 
Je weet wat een betoog is en je kan een betoog schrijven.
  • Nu Nederlands Schrijven 2.3 theorie lezen en opdracht 1 en 2 maken
  • Opdracht Betoog maken en inleveren per mail

Slide 2 - Diapositive

Woordenschat (examenwoorden):
Aanleiding = de reden waarom iemand over een onderwerp schrijft of spreekt.  
- In de inleiding noemt de schrijver de aanleiding voor het schrijven van de tekst.
Advies geven / adviseren = raad geven
– Het doel van de schrijver is je te adviseren over gezonde voeding.
Argument = waarom iemand iets vindt
– Welk argument geeft de schrijver bij zijn mening?


Slide 3 - Diapositive

Woordenschat (examenwoorden)
Betwijfelen / twijfelen = ergens niet zeker van zijn
– De schrijver betwijfelt of er daadwerkelijk sprake is van een wondermiddel.
– De schrijver is er niet zeker van of het wel echt om een wondermiddel gaat.
Bewering = een uitspraak waarin iemand aangeeft hoe het nou echt zit
– Welke bewering is volgens de tekst waar?
Commentaar = opmerkingen waarin iemand uitlegt hoe hij er zelf over denkt
– De presentatrice geeft de mening van de deskundige weer zonder verder commentaar.

Slide 4 - Diapositive

Conclusie = een belangrijke uitspraak die volgt uit wat eerder is gezegd / geschreven
– In de laatste alinea presenteert de schrijver de conclusie van zijn betoog.
– In de laatste alinea doet de schrijver een belangrijke uitspraak die volgt uit zijn betoog.
Gevolg = iets wat door iets anders (= de oorzaak) gebeurt
– Hij beschrijft een gevolg van de werkloosheid bij jongeren.
– Hij beschrijft welke goede of slechte dingen gebeuren doordat jongeren werkloos zijn.
Kopje / tussenkopje = tussentitel, geeft vaak het deelonderwerp van een (of meer) alinea’s aan
– Welk kopje past het best boven alinea 3?
– Welke tussentitel past het best boven alinea 3?

Slide 5 - Diapositive

Mening / standpunt = wat iemand ergens van vindt
– In de laatste alinea geeft de schrijver zijn eigen mening.
– In de laatste alinea zegt de schrijver wat hij er zelf van vindt.
Onderbouwen = met argumenten uitleggen dat iets klopt
– De schrijver gebruikt die uitspraak om zijn eigen standpunt te onderbouwen.
– De schrijver gebruikt die uitspraak als argument om uit te leggen dat zijn eigen mening klopt.
Oorzaak = waardoor iets komt
– In welke alinea staat de oorzaak van het energietekort?
– In welke alinea staat hoe het komt dat er een energietekort is?

Slide 6 - Diapositive

Overhalen/ overtuigen = mensen zover krijgen dat ze iets doen / jouw mening overnemen
– De maker van de advertentie wil je overhalen om geld te geven voor het goede doel.
– De maker van de advertentie wil je zover krijgen dat je geld gaat geven voor het goede doel.
– De schrijver wil je ervan overtuigen dat voetballen leuk is.
Samenvatting = de inhoud in het kort, dus alleen de hoofdzaken
– De tekst begint met een samenvatting vooraf.
– Aan het begin van de tekst worden de hoofdzaken kort weergegeven.
Weerleggen = met argumenten uitleggen dat iets niet klopt
– De schrijver weerlegt de mening van de directeur.
– De schrijver legt met argumenten uit dat de mening van de directeur niet klopt.

Slide 7 - Diapositive

1. Wat is de aanleiding van een tekst?
A
De reden waarom iemand over een onderwerp schrijft of spreekt.
B
De conclusie van een tekst.
C
De mening van de schrijver.
D
De argumenten die de schrijver gebruikt.

Slide 8 - Quiz

Wat is het doel van een tekst waarin iemand advies geeft?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Raad geven
D
Vermaken

Slide 9 - Quiz

Wat is een argument?
A
Een conclusie aan het einde van een tekst
B
Een uitspraak waarin iemand aangeeft hoe het zit
C
De reden waarom iemand iets vindt
D
Een vraag die gesteld wordt in een tekst

Slide 10 - Quiz

Wat betekent het als iemand iets betwijfelt?
A
Hij is er zeker van
B
Hij weet niet zeker of iets klopt
C
Hij onderbouwt zijn mening
D
Hij geeft advies

Slide 11 - Quiz

Welke van de volgende uitspraken is een bewering?
A
Ik vind dat sporten gezond is
B
Wat denk jij over sport?
C
Sommige mensen zeggen dat sporten niet nodig is
D
Sporten is gezond, want het helpt je fit te blijven

Slide 12 - Quiz

Wat betekent het woord ‘commentaar’?
"Wat is jouw commentaar hierop?"
A
Het geven van een advies
B
Een beschrijving geven van een gevolg
C
Een mening geven over iets
D
Het trekken van een conclusie

Slide 13 - Quiz

Wat is een conclusie?
A
De belangrijkste uitspraak die volgt uit wat eerder is gezegd.
B
Een samenvatting van de tekst.
C
Een vraag die gesteld wordt aan het einde van een tekst.
D
Een persoonlijk standpunt van de schrijver.

Slide 14 - Quiz

Wat is een gevolg?
A
Iets wat door iets anders gebeurt
B
De oorzaak van een probleem
C
Een argument waarmee iets wordt onderbouwd
D
De conclusie van een tekst

Slide 15 - Quiz

Wat is een standpunt?
A
Een feit dat vaststaat
B
Iets wat iemand ergens van vindt
C
Een argument om iets uit te leggen
D
Een conclusie op basis van feiten

Slide 16 - Quiz

Wat betekent weerleggen?
Bijv.: De schrijver weerlegt de mening van de directeur
A
Met argumenten uitleggen dat iets niet klopt
B
Een mening geven over een onderwerp
C
Een conclusie trekken uit de tekst
D
Een samenvatting maken van de tekst

Slide 17 - Quiz

Wat betekent 'onderbouwen'?
"Onderbouw waarom je het niet eens bent met de schrijver"
A
Een vraag stellen
B
Een eigen mening geven
C
Een conclusie trekken
D
Met argumenten uitleggen dat iets niet klopt

Slide 18 - Quiz

Luisterstrategieën

  • Lees eerst de vragen!

  • Welke strategie moet je toepassen om de vragen te beantwoorden?
  1. Globaal luisteren= globaal luisteren wat er wordt verteld.
  2. Intensief luisteren= volledig beeld van wat er wordt verteld (details)
  3. Kritisch luisteren= tijdens het luisteren een mening vormen.
  4. Gericht luisteren= selecterend luisteren geïnteresseerd in bepaald aspect.

  • Maak aantekeningen bij de filmpjes! 

Slide 19 - Diapositive

Tip 1
Lees eerst de vragen door en ga daarna pas op zoek in de tekst of luister daarna pas het luisterfragment.

Slide 20 - Diapositive

Tip 2
Er zijn vaak twee antwoorden die op elkaar lijken. 
Streep eerst de foute weg en kijk daarna welke het meest volledig is van de antwoorden die overblijven. 

Slide 21 - Diapositive

Tip 3
Beantwoord eerst de vragen die je weet en ga na afloop pas de vragen langs waarover je sterk twijfelt.
Zo blijf je in de positieve 'flow' en bespaar je tijd.

Slide 22 - Diapositive

Tip 4
Houd de tijd in de gaten. Je hebt 90 minuten.

Slide 23 - Diapositive

Tip 5
Oefenen, oefenen, oefenen
via Facet
https://mbo-oefenomgeving.facet.onl/facet-openbaar-portaal

Slide 24 - Diapositive

Opdracht: Trucklife
We kijken en luisteren samen naar de  video (8 minuten)


  • Beantwoord de 6 vragen



Slide 25 - Diapositive

Vragen bij filmpje 2
  1. Hoe laat vertrekt Dylan en hoe weet hij dat?
  2. Welk voordeel van het chauffeursvak wordt niet door Wil genoemd?
  3. Waarom heeft Dylan een pallet bij zich voor zijn collega Jasper?

Slide 26 - Diapositive

Vragen bij filmpje 2
4. Hoe gaat Dylan de vrachtwagen in om te helpen met laden?
5. Waar moet de laatste pallet van Dylan staan en waarom?
6. Sleepvraag: zet de stappen in de juiste volgorde.

Slide 27 - Diapositive

Voorbereidingsopdracht:
  1. Bedenk een goede  luisterstrategie voor deze opdracht. (2 minuten)
  2. Kies een luisterstrategie en pas deze toe in de opdracht.

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Vidéo

1. Hoe laat vertrekt Dylan en hoe weet hij dat?
A
Om 06.30: Hij krijgt van de planning te horen hoe laat hij moet vertrekken.
B
Om 07.00 uur: Hij krijgt van de planning te horen hoe laat hij bij de klant moet zijn.
C
Om 06.30: Hij moet om 07.00 uur bij de klant zijn en weet dat het een half uur rijden is.
D
Om 07.00 uur: want hij begint elke dag om 07.00 uur.

Slide 30 - Quiz

2. Welk voordeel van het chauffeursvak wordt NIET door Wil genoemd?
A
Het is leuk om de hele dag op een vrachtwagen te rijden.
B
Je hebt veel contact met mensen.
C
Je kunt zelf je dag indelen. Dat geeft vrijheid.
D
Je komt op mooie plekken waar je anders niet zo gauw komt.

Slide 31 - Quiz

3. Waarom heeft Dylan een pallet bij zich voor zijn collega Jasper?
A
Omdat de laadploeg vergeten was om deze pallet te laden.
B
Omdat de route die Jasper moet rijden zo korter wordt.
C
Omdat deze pallet in de verkeerde vrachtwagen (van Dylan) is gezet.
D
Omdat deze pallet niet meer in de vrachtwagen van Jasper pastte.

Slide 32 - Quiz

4. Hoe gaat Dylan de vrachtwagen in om te helpen met laden?
A
Hij klimt zelf op de laadklep.
B
Hij gebruikt het trapje van de vrachtwagen.
C
Hij wordt met de heftruck in de vrachtwagen gezet.
D
Dat is niet duidelijk: hij staat al in de vrachtwagen.

Slide 33 - Quiz

5. Waar moet de laatste pallet van Dylan staan en waarom?
A
Links: want dat is het veiligst.
B
Links of rechts: dat maakt Dylan niet uit.
C
Rechts: want dan kan Dylan de lading beter zekeren.
D
Rechts: want deze moet aan de laagste kant van de weg staan.

Slide 34 - Quiz

6. Zet onderstaande stappen in de juiste volgorde.
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Stap 5
De tank omhoog zetten in 45 graden
De motor aanzetten en tank leegblazen
De aansluit koppelingen  monteren
De vrachtwagen voor het juiste dock zetten
De slang aansluiten op compressor

Slide 35 - Question de remorquage

Zelfstandig aan de slag!
  • Maak het luisterdeel van het oefenexamen op 
  • facet 2024-2025            

Slide 36 - Diapositive

Tot over twee weken!

Slide 37 - Diapositive

Tips bij luister/kijk-fragmenten
  • Luister gericht door eerst de vragen te lezen en daarna het fragment te beluisteren.
  • Pauzeer het fragment om een vraag te beantwoorden 
  • Let op signaalwoorden: deze geven een verband aan
  • Let goed op het beeld: dit kan extra informatie bevatten of iets duidelijker maken.

Slide 38 - Diapositive

Slide 39 - Diapositive