TAALVERZORGING 2 / zinsdelen
1 / 26
La durée de la leçon est: 60 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Wat is de pv?
Morgen werk ik de hele dag.
Morgen werk ik de hele dag.
A
morgen
B
werk
C
hele
D
dag
Slide 8 - Quiz
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
Wat is de pv?
De student wil op een andere school verder studeren.
De student wil op een andere school verder studeren.
A
wil
B
verder
C
studeren
Slide 11 - Quiz
Wat is het gezegde?
De student wil op een andere school verder studeren.
De student wil op een andere school verder studeren.
A
wil verder studeren
B
wil
C
studeren
D
wil studeren
Slide 12 - Quiz
Slide 13 - Diapositive
Wat is het onderwerp in deze zin?
De jongen gaf zijn vriendin een nieuw horloge voor haar verjaardag.
De jongen gaf zijn vriendin een nieuw horloge voor haar verjaardag.
A
De jongen
B
Vriendin
C
Horloge
D
Voor haar verjaardag
Slide 14 - Quiz
Slide 15 - Diapositive
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
De jongen gaf zijn vriendin een nieuw horloge voor haar verjaardag.
De jongen gaf zijn vriendin een nieuw horloge voor haar verjaardag.
A
De jongen
B
Vriendin
C
Horloge
D
Verjaardag
Slide 16 - Quiz
Slide 17 - Diapositive
Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
De jongen gaf zijn vriendin een nieuw horloge voor haar verjaardag.
De jongen gaf zijn vriendin een nieuw horloge voor haar verjaardag.
A
De jongen
B
Vriendin
C
Horloge
D
Verjaardag
Slide 18 - Quiz
Slide 19 - Diapositive
Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
De jongen gaf zijn vriendin een nieuw horloge voor haar verjaardag.
De jongen gaf zijn vriendin een nieuw horloge voor haar verjaardag.
A
De jongen
B
Vriendin
C
Horloge
D
Voor haar verjaardag
Slide 20 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
De caissière gaf de man zojuist te veel geld terug.
De caissière gaf de man zojuist te veel geld terug.
A
de caissière
B
de man
C
te veel geld
D
zojuist
Slide 21 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
De caissière gaf de man zojuist te veel geld terug.
De caissière gaf de man zojuist te veel geld terug.
A
de caissière
B
de man
C
te veel geld
D
zojuist
Slide 22 - Quiz
Wat is het onderwerp in deze zin?
De caissière gaf de man zojuist te veel geld terug.
De caissière gaf de man zojuist te veel geld terug.
A
de caissière
B
de man
C
te veel geld
D
zojuist
Slide 23 - Quiz
Wat is de bijwoordelijke bepaling in deze zin?
De caissière gaf de man zojuist te veel geld terug.
De caissière gaf de man zojuist te veel geld terug.
A
de caissière
B
de man
C
te veel geld
D
zojuist
