Unit 1 V2

• Engels
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Unit 1 H2

Wat is het verschil tussen de present simple en present continuous?

Present simple 

• Gebruik je bij gewoontes, feiten en dingen die vaker gebeuren
• Vorm: hele ww + s bij he/she/it
• Signaalwoorden: usually, always, never, sometimes, often etc.

Present continuous

• Gebruik je bij dingen die NU bezig zijn 
• Vorm: vorm van 'to be' (am/is/are) + hele ww + ing
• Signaalwoorden: right now, at the moment, as we speak

all/every/each

every/each = elke

• Each is een manier om leden van een groep individueel te bekijken -> I gave each plant some water. 
• Every is een manier om een groep te zien als meerdere leden + every gebruik je allleen maar bij grotere aantallen (drie of meer) -> Every child received a present. 

possessives ('s/'/..of..)

Possessives

's / '	....... of .......
1. Bij personen of dieren	A. Bij dingen
2. Bij uitdrukkingen van tijd	B. Bij geografische locaties

Used to

Used to

• Used to gebruik je om te praten over iets wat vroeger zo was, maar nu niet meer.  

1. een situatie of toestand in het verleden

2. een gewoonte uit het verleden. 

+	ondewerp+ use d to + hele werkwoord	They used to be married.
-	onderwerp + didn't use to + hele werkwoord	Vicky didn't use to be afraid of water.
?	Did + onderwerp + use to + hele werkwoord	Did John use to live in the same house?

I ......................... short hair, but now it's longer.

1. used to
2. use to

That is my sister........ dress.

1. sisters
2. sister's
3. sisters'

These are my cats....... toys.

1. cats's
2. cat's
3. cats'

I always .................... (walk) to school.

She usually ................... (go) to school by bike.

She ...................... (work) right now.

I ............... (to be) twelve years old.

My mom ................................ (cook) dinner at the moment.

London is ................................. (capital / England)

1. England's capital
2. the capital of England

He has got .................. shoulders.

1. broad
2. full
3. petite

You have to visit the San Fransisco Bay ..................

1. cave
2. area
3. rock
4. slope

We went to ............... the sights in the city.

1. every
2. each
3. all

.................. of the two teams has a chance of winning.

1. every
2. each
3. all

........... country in the world has a capital city.

1. every
2. each
3. all

That is my ...................... (schoonzus)

I find him very .................. (knap)

She ............................. (not + use to + have) anxiety.

Welk onderdeel vind je nog lastig?

present simple/ present continuous

all/every/each

possessives: 's / '

used to