(P1) Les 2: Kaartelementen en schaalniveau

Startklaar
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-6

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 70 min

Éléments de cette leçon

Startklaar

Slide 1 - Diapositive

Startklaar (3 min)

Docent begroet leerlingen, instrueert alle leerlingen om startklaar te zijn en legt materialen klaar.

Leerlingen zorgen ervoor dat zij alle benodigde spullen op tafel hebben, jas uit, mobiel in tas. (Zorg voor een nette en georganiseerde ruimte.)
Terugblik
Thematische kaart
Overzichtskaart
Plattegrond

Slide 2 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Terugblik
Soort kaart
Doel kaart
Overzichtskaart
Thematische kaart
Plattegrond
Helpen om te navigeren
Specifieke informatie tonen
Algemeen beeld geven

Slide 3 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Vorige les
Terugblik

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Vorige les
Terugblik
C                B                C                A        

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

LEZEN 10 min
Lezen

Slide 6 - Diapositive

https://www.nu.nl/klimaat/6303415/al-een-jaar-recordtemperaturen-in-oceanen-tekenen-dat-opwarming-versnelt.html?referrer=https%3A%2F%2Fwww.google.com%2F
      Lesdoel
Vandaag gaan we leren over de belangrijkste onderdelen van een kaart en hoe je ze kunt gebruiken om informatie te begrijpen. 

We zullen ook ontdekken dat kaarten op verschillende niveaus gemaakt kunnen worden, van een kleine buurt tot de hele wereld.

Slide 7 - Diapositive

Het lesdoel (2 min) 

Docent benoemt het lesdoel en bespreekt kort wat de leerlingen zullen leren en waarom dit belangrijk is.

Leerlingen luisteren naar de leerdoelen en krijgen een duidelijk beeld van wat er van hen verwacht wordt tijdens de les. Uitleg van leerdoelen, korte discussie over belang van de leerdoelen
      Lesdoel
Welke onderdelen zie je altijd terug op kaarten?

Waarom denk je dat ze belangrijk zijn?

Slide 8 - Diapositive

Het lesdoel (2 min) 

Docent benoemt het lesdoel en bespreekt kort wat de leerlingen zullen leren en waarom dit belangrijk is.

Leerlingen luisteren naar de leerdoelen en krijgen een duidelijk beeld van wat er van hen verwacht wordt tijdens de les. Uitleg van leerdoelen, korte discussie over belang van de leerdoelen
      Topografie
Deze periode leer je het onderstaande:
De continenten en de oceanen 


Slide 9 - Diapositive

Het lesdoel (2 min) 

Docent benoemt het lesdoel en bespreekt kort wat de leerlingen zullen leren en waarom dit belangrijk is.

Leerlingen luisteren naar de leerdoelen en krijgen een duidelijk beeld van wat er van hen verwacht wordt tijdens de les. Uitleg van leerdoelen, korte discussie over belang van de leerdoelen

Slide 10 - Lien

Cet élément n'a pas d'instructions

Voorkennis
1. De leerlingen weten wat een kaart is.

2. De leerlingen weten wat schaal is.

3. De leerlingen weten wat de windrichtingen zijn.

Slide 11 - Diapositive

Welke voorkennis is nodig voor het doel.
Controleer of de leerlingen deze voorkennis beheersten door het stellen van Controle van Begrip vragen
Kaartelementen


- Titel
- Legenda
- Schaal 
- Noordpijl

Slide 12 - Diapositive

Hoe hoge hoe kouder.
Hoe verder van de evenaar hoe kouder.
Kaartelementen
               1. Noordpijl
              2. Legenda 
               3. Schaal 
              4. Titel

De pijl op een kaart die aangeeft waar het noorden is.



Een lijst op een kaart die de betekenis van symbolen en kleuren uitlegt.

De verhouding tussen afstanden op de kaart en de werkelijke afstanden.

De naam of beschrijving van de inhoud van de kaart.

Slide 13 - Diapositive

Hoe hoge hoe kouder.
Hoe verder van de evenaar hoe kouder.
Goede kaart?

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Afstand en schaal
Absolute afstand

Relatieve afstand

Slide 15 - Diapositive

Hoe hoge hoe kouder.
Hoe verder van de evenaar hoe kouder.
Afstand hemelsbreed?

Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Schaalniveau
Uitzoomen




                                                                                      Inzoomen

Slide 17 - Diapositive

Hoe hoge hoe kouder.
Hoe verder van de evenaar hoe kouder.
Vraag
Voorbeeld
Soort kaart
Schaalniveau
Een kaart die de bevolkingsdichtheid in heel Europa toont
Een kaart van een stad die de ligging van scholen en parken weergeeft
Een kaart die de temperatuurverschillen over de hele wereld toont
Een kaart van een provincie die de belangrijkste wegen en rivieren toont

Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Controle van begrip:
Welke 4 kaartelementen moet je
controleren wanneer je een kaart bekijkt?

Slide 19 - Question ouverte

Antwoord 1: Breedteligging beïnvloedt de hoeveelheid zonnestraling die een gebied ontvangt. Gebieden dichter bij de evenaar (zuidelijke Verenigde Staten) ontvangen meer directe zonnestraling en zijn daarom warmer, terwijl gebieden verder van de evenaar (noordelijke Verenigde Staten) minder directe zonnestraling ontvangen en kouder zijn.
Antwoord 2: Hoogteligging beïnvloedt de temperatuur doordat de temperatuur gemiddeld met ongeveer 0,6°C daalt voor elke 100 meter stijging. In bergachtige gebieden zoals de Rocky Mountains betekent dit dat hogere delen koeler zijn dan de lagere delen.
Antwoord 3: Aanlandige wind brengt vochtige lucht van de zee naar het land, wat leidt tot meer neerslag en mildere temperaturen aan de westkust. Aflandige wind brengt droge lucht van het land naar de zee, wat resulteert in minder neerslag en grotere temperatuurschommelingen aan de oostkust.
Antwoord 4: De loefzijde van een berg is de kant waar de wind tegenaan waait en neerslag veroorzaakt doordat de lucht opstijgt en afkoelt. De lijzijde is de regenschaduwkant waar de lucht daalt en opwarmt, wat resulteert in minder neerslag en een droger klimaat.
Controle van begrip:
Hoe beïnvloedt de schaal van een kaart de hoeveelheid detail die je kunt zien?

Slide 20 - Question ouverte

Antwoord 1: Breedteligging beïnvloedt de hoeveelheid zonnestraling die een gebied ontvangt. Gebieden dichter bij de evenaar (zuidelijke Verenigde Staten) ontvangen meer directe zonnestraling en zijn daarom warmer, terwijl gebieden verder van de evenaar (noordelijke Verenigde Staten) minder directe zonnestraling ontvangen en kouder zijn.
Antwoord 2: Hoogteligging beïnvloedt de temperatuur doordat de temperatuur gemiddeld met ongeveer 0,6°C daalt voor elke 100 meter stijging. In bergachtige gebieden zoals de Rocky Mountains betekent dit dat hogere delen koeler zijn dan de lagere delen.
Antwoord 3: Aanlandige wind brengt vochtige lucht van de zee naar het land, wat leidt tot meer neerslag en mildere temperaturen aan de westkust. Aflandige wind brengt droge lucht van het land naar de zee, wat resulteert in minder neerslag en grotere temperatuurschommelingen aan de oostkust.
Antwoord 4: De loefzijde van een berg is de kant waar de wind tegenaan waait en neerslag veroorzaakt doordat de lucht opstijgt en afkoelt. De lijzijde is de regenschaduwkant waar de lucht daalt en opwarmt, wat resulteert in minder neerslag en een droger klimaat.
Controle van begrip:
Je ziet een kaart zonder een noordpijl. Hoe
kun je nog steeds bepalen waar het noorden is?

Slide 21 - Question ouverte

Antwoord 1: Breedteligging beïnvloedt de hoeveelheid zonnestraling die een gebied ontvangt. Gebieden dichter bij de evenaar (zuidelijke Verenigde Staten) ontvangen meer directe zonnestraling en zijn daarom warmer, terwijl gebieden verder van de evenaar (noordelijke Verenigde Staten) minder directe zonnestraling ontvangen en kouder zijn.
Antwoord 2: Hoogteligging beïnvloedt de temperatuur doordat de temperatuur gemiddeld met ongeveer 0,6°C daalt voor elke 100 meter stijging. In bergachtige gebieden zoals de Rocky Mountains betekent dit dat hogere delen koeler zijn dan de lagere delen.
Antwoord 3: Aanlandige wind brengt vochtige lucht van de zee naar het land, wat leidt tot meer neerslag en mildere temperaturen aan de westkust. Aflandige wind brengt droge lucht van het land naar de zee, wat resulteert in minder neerslag en grotere temperatuurschommelingen aan de oostkust.
Antwoord 4: De loefzijde van een berg is de kant waar de wind tegenaan waait en neerslag veroorzaakt doordat de lucht opstijgt en afkoelt. De lijzijde is de regenschaduwkant waar de lucht daalt en opwarmt, wat resulteert in minder neerslag en een droger klimaat.
Controle van begrip:
Geef een voorbeeld van een kaart
op nationaal schaalniveau

Slide 22 - Question ouverte

Antwoord 1: Breedteligging beïnvloedt de hoeveelheid zonnestraling die een gebied ontvangt. Gebieden dichter bij de evenaar (zuidelijke Verenigde Staten) ontvangen meer directe zonnestraling en zijn daarom warmer, terwijl gebieden verder van de evenaar (noordelijke Verenigde Staten) minder directe zonnestraling ontvangen en kouder zijn.
Antwoord 2: Hoogteligging beïnvloedt de temperatuur doordat de temperatuur gemiddeld met ongeveer 0,6°C daalt voor elke 100 meter stijging. In bergachtige gebieden zoals de Rocky Mountains betekent dit dat hogere delen koeler zijn dan de lagere delen.
Antwoord 3: Aanlandige wind brengt vochtige lucht van de zee naar het land, wat leidt tot meer neerslag en mildere temperaturen aan de westkust. Aflandige wind brengt droge lucht van het land naar de zee, wat resulteert in minder neerslag en grotere temperatuurschommelingen aan de oostkust.
Antwoord 4: De loefzijde van een berg is de kant waar de wind tegenaan waait en neerslag veroorzaakt doordat de lucht opstijgt en afkoelt. De lijzijde is de regenschaduwkant waar de lucht daalt en opwarmt, wat resulteert in minder neerslag en een droger klimaat.
Zelf aan de slag
De __________ geeft aan waar het noorden ligt op een kaart.

De __________ helpt je de betekenis van symbolen en kleuren op een kaart te begrijpen.

Een __________ toont de verhouding tussen afstanden op de kaart en werkelijke afstanden.

Slide 23 - Diapositive

Noordpijl
Legenda
Schaal
Zelf aan de slag
Het __________ van een kaart beschrijft waar de kaart over gaat.

Een kaart op __________ schaal toont veel detail van een klein gebied.

Een kaart op __________ schaal geeft een overzicht van een groot gebied, zoals een continent of de wereld.

Slide 24 - Diapositive

Titel
lokale
mondiale
Zelf aan de slag
Voor een stadsplattegrond gebruik je een __________ schaalniveau.

Voor het weergeven van wereldwijde klimaatpatronen zou je een kaart op __________ schaalniveau gebruiken.

De __________ van een kaart is essentieel om de kaart correct te kunnen oriënteren.

Slide 25 - Diapositive

lokaal
mondiaal
noordpijl
     Kleine afsluiting
Noordpijl
Legenda
Schaal
Titel
Lokaal
Mondiaal
Nationaal
Continentaal
Regionaal
Absolute afstand
Relatieve afstand

Slide 26 - Diapositive

Kleine lesafsluiting (5 min) 

Docent controleert begrip door opdrachten of vragen die de begrippen en vaardigheden van het lesdoel toetsen.

Leerlingen werken zelfstandig of in een groepje aan opdrachten, kunnen vragen stellen aan de docent maar werken grotendeels zelfstandig.

Controle van begrip vragen
(Aan)tekeningen
Tekening 1.
Kaartelementen
Tekening 2.
Schaalniveau

Slide 27 - Diapositive

Zelfstandige verwerking (10 min)
Zelfstandig verwerken (ik → jij) 10 min. Docent laat leerlingen zelfstandig werken aan de eindopdracht of een debatstelling, beschikbaar voor hulp indien nodig.

Werken aan eindopdracht, zelfstandig of in groepen 

Slide 28 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

     Grote afsluiting
Vandaag gaan we leren over de belangrijkste onderdelen van een kaart en hoe je ze kunt gebruiken om informatie te begrijpen. 

We zullen ook ontdekken dat kaarten op verschillende niveaus gemaakt kunnen worden, van een kleine buurt tot de hele wereld.

Slide 29 - Diapositive

Het lesdoel (2 min) 

Docent benoemt het lesdoel en bespreekt kort wat de leerlingen zullen leren en waarom dit belangrijk is.

Leerlingen luisteren naar de leerdoelen en krijgen een duidelijk beeld van wat er van hen verwacht wordt tijdens de les. Uitleg van leerdoelen, korte discussie over belang van de leerdoelen
retrieval practice
https://quizlet.com/join/Rgu8QEZ9z?i=1fo1jg&x=1bqt

Slide 30 - Diapositive

Retrieval practice (10 min)
Docent geeft de leerlingen de tijd om zelf te oefenen met de lesstof en biedt ondersteuning indien nodig.

Leerlingen oefenen zelf met de lesstof door begrippen te oefenen met Quizlet, flashcards te maken en zichzelf te overhoren of topografie spellen online te doen.

Quizlet, flashcards maken, zichzelf overhoren, topografie spellen online

Slide 31 - Lien

Cet élément n'a pas d'instructions

 Vraag 1
Reproductie

Een kaart van een stad bevat verschillende kaartelementen.
-> Noem twee kaartelementen die je op deze kaart zou kunnen vinden.

Slide 32 - Diapositive

Twee kaartelementen die je op de kaart kunt vinden zijn de legenda en de schaal.
Vraag 2 
Toepassing 1


Op een kaart van een groot gebied zie je een schaal van 1:1.000.000.
-> Leg uit wat deze schaal betekent voor de details die je op de
      kaart kunt zien.

Slide 33 - Diapositive

De schaal van 1:1.000.000 betekent dat 1 cm op de kaart overeenkomt met 1.000.000 cm (of 10 km) in werkelijkheid. Hierdoor zie je minder details, omdat een groot gebied op een kleine ruimte wordt afgebeeld.
Vraag 3
Toepassing 2

Je bekijkt een thematische kaart van Europa waarop de bevolkingsdichtheid per land te zien is. De schaal van de kaart is continentaal.
-> Geef een voorbeeld van een kaart die je op een regionaal schaalniveau    
      zou kunnen gebruiken en leg uit waarom dat schaalniveau geschikt is 
      voor het voorbeeld.

Slide 34 - Diapositive

Een voorbeeld van een kaart op regionaal schaalniveau is een kaart van de provincie Utrecht waarop wegen en dorpen te zien zijn. Dit schaalniveau is geschikt omdat het gedetailleerde informatie geeft over een relatief klein gebied, zonder dat het te lokaal wordt.
Vraag 4 
Inzicht

Je hebt een kaart zonder noordpijl en je wilt weten waar het noorden is. Je gebruikt de positie van de tekst op de kaart om een inschatting te maken.
-> Leg uit hoe je de positie van de tekst kunt gebruiken om de richting van 
      het noorden te bepalen.

Slide 35 - Diapositive

De tekst op een kaart wordt meestal zo geplaatst dat de bovenkant van de tekst naar het noorden wijst. Door de tekst te lezen, kun je dus inschatten waar het noorden is, omdat de bovenkant van de letters vaak richting het noorden wijzen.