Online lesson week 21: Wider World Unit 5: 5.2 The future

The future!
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

The future!

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

4 manieren om over de toekomst te praten

Slide 3 - Diapositive

1

Slide 4 - Diapositive

Oof! That bag looks really heavy. I ________________ (help) you with that!
A
help
B
am helping
C
am going to help
D
will help

Slide 5 - Quiz

Uitleg
will help

want je biedt aan om te helpen.

Slide 6 - Diapositive

When I grow up, I ___________________ (live) in a huge house.
A
live
B
am living
C
am going to live
D
will live

Slide 7 - Quiz

Uitleg
will live

want je maakt een voorspelling voor de toekomst, maar je hebt er geen bewijs voor, je denkt/hoopt het.

Slide 8 - Diapositive

2

Slide 9 - Diapositive

I found out that P!NK is coming to The Netherlands next year. I ________________________ (see) her!
A
see
B
am seeing
C
am going to see
D
will see

Slide 10 - Quiz

Uitleg
am going to see

want het gaat over een plan dat je voor de toekomst hebt. 

Slide 11 - Diapositive

Do you see those clouds? It _______________________ (rain) a lot today!
A
rains
B
is raining
C
is going to rain
D
will rain

Slide 12 - Quiz

Uitleg
is going to rain

want je maakt een voorspelling met bewijs, je ziet de wolken (clouds)

Slide 13 - Diapositive

3

Slide 14 - Diapositive

I almost forgot. I need to leave earlier. I ___________________ (see) my doctor this afternoon.
A
see
B
am seeing
C
am going to see
D
will see

Slide 15 - Quiz

Uitleg
am seeing

want het gaat hier om een afspraak, waarvan je de tijd en/of plaats weet.

Slide 16 - Diapositive

I ________ (stay) at my house at the moment.
A
stay
B
am staying
C
am going to stay
D
will stay

Slide 17 - Quiz

Uitleg
am staying

want het is op dit moment aan de gang (at the moment)

Slide 18 - Diapositive

4

Slide 19 - Diapositive

We have to go soon. The bus __________________ (leave) at 14.15.
A
leaves
B
is leaving
C
is going to leave
D
will leave

Slide 20 - Quiz

Uitleg
leaves 

want het gaat hier om een vaste vertrektijd (in dit geval van een bus).

Slide 21 - Diapositive

Are you looking for my dad? He’s not here. He always _________(walk) the dog around this time.
A
walks
B
is walking
C
is going to walk
D
will walk

Slide 22 - Quiz

Uitleg
walks

want het gaat hier om een gewoonte, iets wat iemand altijd (always) doet.

Slide 23 - Diapositive

1) will / won’t + hele ww. 

A- Bij: belofte, aanbod, aankondiging, besluit
     Vb. I promise I will help you.

B- Bij: voorspellingen (zonder bewijs)
     Vb. We will live on the moon in 50 years.

2) to be + going to + hele ww.

A- Bij: (toekomst)plannen
     Vb. I am going to travel this summer.

B- Bij: voorspellingen (met bewijs)
     Vb. Look at the clouds! It is going to rain.

3) Present Continuous:

A- Als iets NU aan de gang is
     Vb. I am walking through the room.

B- Als je een afspraak hebt (tijd/plaats staat vast)
     Vb. We are meeting at the cinema tonight.

4) Present Simple:

A- Bij: feiten en gewoontes
     Vb. I walk to school every day.

B- Bij: vaste (vertrek/openings-) tijden
     Vb. The lesson starts at 12:45.

1) will / won’t + hele ww.

A- Bij: belofte, aanbod, aankondiging, besluit
     Vb. I promise I will help you.

B- Bij: voorspellingen (zonder bewijs)
     Vb. We will live on the moon in 50 years.

2) to be + going to + hele ww.

A- Bij: (toekomst)plannen
     Vb. I am going to travel this summer.

B- Bij: voorspellingen (met bewijs)
     Vb. Look at the clouds! It is going to rain.

Slide 24 - Diapositive

3) Present Continuous:

A- Als iets NU aan de gang is
     Vb. I am walking through the room.

B- Als je een afspraak hebt (tijd/plaats staat vast)
     Vb. We are meeting at the cinema tonight.

4) Present Simple:

A- Bij: feiten en gewoontes
     Vb. I walk to school every day.

B- Bij: vaste (vertrek/openings-) tijden
     Vb. The lesson starts at 12:45.

Slide 25 - Diapositive

Oefenen:
Met de volgende vragen ga je weer met de uitleg oefenen

Hou je aantekeningen erbij en probeer steeds de juiste vorm te kiezen.

Slide 26 - Diapositive

I ______ (work) now, can you come back later?
A
work
B
am working
C
am going to work
D
will work

Slide 27 - Quiz

Uitleg
am working

want het is nu aan de gang. 
Dat herken je aan het woordje now

Slide 28 - Diapositive

She _______ (be) always late.
A
is
B
is being
C
is going to be
D
will be

Slide 29 - Quiz

Uitleg
is

want het gaat om een gewoonte, dat herken je aan het woord always.

To be = I am - you are - she is

Slide 30 - Diapositive

I can hear the phone ringing in the other room. I _____ (get) it!
A
get
B
am getting
C
am going to get
D
will get

Slide 31 - Quiz

Uitleg
will get

want je hoort de telefoon in de andere kamer, en je besluit spontaan om op te nemen.
 bij besluiten gebruik je will + werkwoord

Slide 32 - Diapositive

We ______ (meet) Jackie and Robin at the swimmingpool at 3pm.
A
meet
B
are meeting
C
are going to meet
D
will meet

Slide 33 - Quiz

Uitleg
am meeting

want het gaat om een afspraak, en je weet de plaats (swimming pool) en/of de tijd (at 3pm).

Slide 34 - Diapositive

It's a fact that a newborn panda _____ (weigh) as much as a cup of tea.
A
weighs
B
is weighing
C
is going to weigh
D
will weigh

Slide 35 - Quiz

Uitleg
weighs

want het gaat hier om een feit (fact) en dan gebruik je het gewone werkwoord. 
Er komt hier een s achter, want dat moet na een he/she/it. 
Een panda is een it.

Slide 36 - Diapositive

Shirley and Tristan ______ (watch) a film right now.
A
watch
B
are watching
C
are going to watch
D
will watch

Slide 37 - Quiz

Uitleg
are watching

want het is nu aan de gang (right now) en als iets aan de gang is, dan zet je -ing achter het werkwoord, en am/is/are ervoor.

Slide 38 - Diapositive

He always ______ (take) the bus to school.
A
takes
B
is taking
C
is going to take
D
will take

Slide 39 - Quiz

Uitleg
takes

want het gaat om een gewoonte, iets wat altijd zo is (always).

Je zet een s achter het werkwoord omdat het om een he gaat

Slide 40 - Diapositive

Hoe goed ken je het al?
A
ik snap het tot nu toe wel
B
ik moet mijn aantekeningen nog eens goed bestuderen
C
ik vind het lastig, maar met de aantekeningen erbij, gaat het redelijk
D
het gaat goed

Slide 41 - Quiz

Maak nu de opdrachten op blz. 60!
Ex. 4 + 5 + 6 

Daarna: My English Lab:
Ga naar ASSIGNMENTS: 5.2 Maak ex. 1 t/m 5

Slide 42 - Diapositive