7. Eerst moet je je kamer opruimen en daarna mag je gaan voetballen.
8. Zij wilde graag naar haar oma, maar moest haar huiswerk nog maken.
9. Vroeger moesten leerlingen ook op zaterdag naar school, nu hoeft dat niet meer.
10. Hoewel zijn moeder niet wilde dat hij naar buiten ging, ging hij toch.
11. Aan de ene kant vind ik het heel leuk om met vakantie te gaan, aan de andere kant heb ik helemaal geen zin.
12. Terwijl zijn vader aan het hardlopen was, ging Kees naar de winkels.