Werkwoordspelling Hv1

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Werkwoordspelling Hv1a

Welke regel gebruik je voor de persoonsvorm tegenwoordige tijd?

1. Iets met 't ex-kofschip
2. Stam en bij de jij-vorm en hij/zij/het-vorm gebruik je de stam +t
3. ik-vorm en bij de jij-vorm en hij/zij/het-vorm gebruik je de ik-vorm +t
4. Ik doe het op gevoel

Moet je altijd 't ex-kofschip gebruiken als de persoonsvorm in de verleden tijd staat?

1. Ja
2. Nee
3. Alleen als het een voltooid deelwoord is.
4. Alleen als het een sterk werkwoord is.

Wat is de juiste spelling in de zin:
"Het ..... (gebeuren) me niet vaak dat ik te laat ben."?

1. gebeurt
2. gebeurd
3. gebeurdt
4. gebeuren

Ik ... (worden) morgen gelukkig niet geopereerd.

1. word
2. wordt
3. wordd
4. werd

Mijn broer .... (worden) vandaag geopereerd.

1. word
2. wordt
3. wort
4. worden

..... (worden) jij morgen geopereerd?

1. word
2. wordt
3. wort
4. geworden

Ik .... (redden) gisteren een zwerfhondje.

1. red
2. rede
3. redde
4. redte

Jij .... (bieden) vorig jaar de stoel te koop aan.

1. bied
2. biedt
3. biedde
4. bood

Mijn ouders en ik ... (maken) een mooie strandwandeling.

1. maak
2. maken
3. maakten
4. gemaakt

Het ... (lijken) mij toen een goed idee om een warme chocomel te drinken.

1. lijkt
2. lijkte
3. leek
4. geleken

Oefenen :)

Twee fout meer in vraag 3 t/m 7? -> Lees nogmaals de uitleg over de pv tt. Oefen  met opdracht 1 en 3 van het oefenblad.

Twee fout of meer in vraag 8 t/m 11? -> Lees nogmaals de uitleg over de pv vt. Oefen met opdracht 2 en 3 van het oefenblad.

Twee fout of meer in vraag 3 t/m 7 EN in vraag 8 t/m 11? Lees nogmaals de uitleg over de pv tt en de pv vt en maak opdracht 1 t/m 3 van het oefenblad.

Minder dan twee fout in vraag 3 t/m 7 en vraag 8 t/m 11? Lees blz. 114 in je boek en maak opdr. 1 t/m 4 op blz. 115.

In de supermarkt ... (keuren) mijn neef altijd de appels voordat hij kiest.

1. keur
2. keurde
3. keurt
4. keurd

.... (word) jij later liever politieagent of zanger?

1. word
2. wordt
3. wort
4. werd

Het antwoord op die vraag ... (keuren) de docent vorige les helaas niet goed.

1. keurt
2. keurde
3. keurte
4. keurdte

Ik ... (liegen) toen mijn moeder eergisteren vroeg of ik mijn kamer al had opgeruimd.

1. lieg
2. liegde
3. loog
4. liegt