5.3 Sparen en interen

Economie
5.3 Sparen en interen 
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Economie
5.3 Sparen en interen 

Slide 1 - Diapositive

Planning
- Terugblik op Paragraaf 5.2
- Leerdoelen Paragraaf 5.3
- Uitleg paragraaf 5.3
- Zelfstandig aan de slag
           

Slide 2 - Diapositive

Terugblik les 5.2

Slide 3 - Diapositive

Leerdoelen 5.2

  • Ik weet wat vaste lasten zijn
  • Ik kan voorbeelden geven van vaste lasten
  • Ik weet wat incidentele uitgaven zijn
  • Ik kan voorbeelden geven van incidentele uitgaven
  • Ik weet wat een automatisch incasso is
  • Ik weet wat duurzame gebruiksgoederen zijn

Slide 4 - Diapositive

Uitgaven
  • Vaste lasten = uitgaven die steeds terug komen en bijna altijd even hoog zijn


  • Incidentele lasten = uitgave die je af en toe doet.

Slide 5 - Diapositive

Welke soorten uitgaven kun je onderscheiden?
A
Huishoudelijke uitgaven en vaste lasten
B
Dagelijkse lasten en vaste huishoudelijke uitgaven
C
Incidentele uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste Lasten
D
Kleine en grote uitgaven

Slide 6 - Quiz

Tot welke groep uitgaven behoort je abonnementskosten van je telefoon?
A
Totale uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven

Slide 7 - Quiz

5.3 Sparen en interen

Slide 8 - Diapositive

Leerdoelen 5.3

  • Ik weet hoe ik rond kan komen van mijn geld;
  • Ik kan uitleggen hoe ik tekorten kan voorkomen;
  • Ik weet wat een budget is.

Slide 9 - Diapositive

0

Slide 10 - Vidéo

Budget:
Een budget is de hoeveelheid geld die een persoon, bedrijf, de overheid of een andere instantie te besteden heeft. 

Er zullen keuzes gemaakt moeten worden om binnen een budget te blijven.

Slide 11 - Diapositive

Spaarmotieven
Sparen voor een doel
Sparen uit voorzorg
Sparen voor rente

Slide 12 - Diapositive

Op mijn spaarrekening staat 6 x mijn loon. Dit voor het geval ik plots werkloos word.
A
sparen voor de rente
B
sparen voor een doel
C
sparen uit voorzorg

Slide 13 - Quiz

Elke maand leg ik € 100 opzij om een nieuwe MacBook te kunnen kopen.
A
sparen voor de rente
B
sparen voor een doel
C
sparen uit voorzorg

Slide 14 - Quiz

WAT IS EEN BUDGET?
A
geld wat je te besteden hebt
B
dat zijn onkosten
C
dat zijn je vaste lasten
D
geld voor luxe producten

Slide 15 - Quiz

Je wilt een Macbook kopen van 1300 euro... Hoe los je dit op?

Slide 16 - Diapositive

Sparen en interen
Zijn je werkelijke uitgaven lager dan het budget, dan houd je geld over. Het is verstandig om dit overschot te sparen.

Zijn je werkelijke uitgaven hoger dan het budget, dan kom je geld tekort en moet je interen op je spaargeld. 

Slide 17 - Diapositive

interen 

Slide 18 - Diapositive

Bart betaalt met zijn creditcard. Hier is sprake van elektronisch betalen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quiz

Aan de slag!
                                                       Maak  paragraaf 5.3 

                                                          Heel veel succes!

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive