Argumenteren V4

Argumenteren
paragraaf 1

Je hebt paragraaf 1 over standpunten al gelezen en je hebt opdracht 1 en 2 gemaakt.

Je krijgt nu een kort filmpje te zien waarin de theorie over standpunten en argumenten wordt behandeld.
1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 10 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Argumenteren
paragraaf 1

Je hebt paragraaf 1 over standpunten al gelezen en je hebt opdracht 1 en 2 gemaakt.

Je krijgt nu een kort filmpje te zien waarin de theorie over standpunten en argumenten wordt behandeld.

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

argumenten
Lees in Nieuw Nederlands het eerste gedeelte van blz. 121.

In Nieuw Nederlands gebruiken ze de termen objectieve en subjectieve argumenten. Op het examen gebruiken ze andere termen (noteer in je schrift):
Objectief: feitelijke uitspraak
Voorbeeld: Ik ga liever niet mee naar Parijs (standpunt), want Parijs is een grote, dichtbevolkte stad (argument).
Subjectief: waarderende uitspraak (niet-feitelijke uitspraak)
Voorbeeld: Ik ga graag mee naar Parijs (standpunt), want Parijs heeft de mooiste musea van de hele wereld (argument).

Slide 3 - Diapositive

tegenargumenten en weerleggingen
Neem deze theorie over in je schrift (staat niet in Nieuw Nederlands):

Met een tegenargument ontkracht je een standpunt; met een weerlegging ontkracht je een argument.

Voorbeelden:

De kans is groot dat ze je na je overlijden als orgaandonor zullen gebruiken (standpunt); ze zitten immers te springen om donororganen (argument). 
Slechts één op de vijfduizend overledenen wordt gebruikt als orgaandonor (tegenargument). 


Ik wil niet meer naar Italië op vakantie (standpunt), want je kunt er in restaurants nauwelijks vegetarische gerechten krijgen (argument).
Wat een onzin: de Italiaanse keuken is juist beroemd om zijn groente- en kaasschotels (weerlegging).

Slide 4 - Diapositive

Ik denk dat Mark Rutte de verkiezingen gaat winnen. Hij is immers veruit de beste in de debatten.
A
De eerste zin is het argument en het is een waarderende uitspraak.
B
De tweede zin is het argument en het is een waarderende uitspraak.
C
De eerste zin is het argument en het is een feitelijke uitspraak.
D
De tweede zin is het argument en het is een feitelijke uitspraak.

Slide 5 - Quiz

De kans is erg klein dat je iets wint bij de Postcodeloterij. Je kunt er beter niet aan deelnemen.
A
De eerste zin is het argument en het is een waarderende uitspraak.
B
De tweede zin is het argument en het is een waarderende uitspraak.
C
De eerste zin is het argument en het is een feitelijke uitspraak.
D
De tweede zin is het argument en het is een feitelijke uitspraak.

Slide 6 - Quiz

Zijn er nog vragen over paragraaf 1?

Slide 7 - Diapositive

Argumenteren paragraaf 2
Verschillende soorten argumentatie (Nieuw Nederlands blz. 121 en 122): op het examen worden dit argumentatieschema's genoemd. In Nieuw Nederlands worden zeven argumentatieschema's behandeld. Voor het examen leer je ook nog andere argumentatieschema's.
Je krijgt nu een filmpje te zien waarin de zeven schema's worden behandeld.

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Vidéo

argumentatieschema's
Je kunt nu oefenen met de zeven argumentatieschema's die in het filmpje werden behandeld. De theorie staat ook in Nieuw Nederlands op blz. 121 en 122.

Maak nu opdracht 3 t/m 10 op blz. 122-125

Slide 10 - Diapositive