Passé composé met être & avoir

Bonjour & bienvenue
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2,3

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Bonjour & bienvenue

Slide 1 - Diapositive

Programme
Quiz
Passé composé

Slide 2 - Diapositive

0

Slide 3 - Vidéo

Passé composé

Slide 4 - Diapositive

timer
1:30
avoir
être
ont
es
avons
ai
sommes
avez
suis
a
as
sont
êtes
est

Slide 5 - Question de remorquage

Wat heb je altijd nodig voor het maken van een passé composé?

Slide 6 - Question ouverte

On a habité
A
présent
B
passé composé

Slide 7 - Quiz

Ma mère demande
A
présent
B
passé composé

Slide 8 - Quiz

nous habitons
A
présent
B
passé composé

Slide 9 - Quiz

elle a regardé
A
présent
B
passé composé

Slide 10 - Quiz

nous avons écouté
A
présent
B
passé composé

Slide 11 - Quiz

Uit hoeveel delen bestaat Passé Composé?
A
1
B
2

Slide 12 - Quiz

Ils (envoyer, passé composé)
A
ont envoyé
B
sont envoyé
C
envoyais
D
envoyait

Slide 13 - Quiz

Jullie hebben Parijs bezocht.
A
Vous avez visité Paris.
B
Vous allez visiter Paris.
C
Vous visitez Paris.
D
Vous avez visiter Paris.

Slide 14 - Quiz

tu - parler

passé composé
A
tu as parlé
B
tu est parlé
C
tu parles
D
tu parle

Slide 15 - Quiz

vous - manger

passé composé
A
vous mangez
B
vous avez mangé
C
vous êtes mangé
D
vous mangons

Slide 16 - Quiz

Zet in de goede vorm:
On (passé composé, passer) __________
A
a passer
B
as passé
C
ont passer
D
a passé

Slide 17 - Quiz

Welk werkwoord gebruik je het meest bij de passé composé?
A
être
B
avoir

Slide 18 - Quiz

Zet in de passé composé.
Tu (aller)
A
as allé
B
es allé
C
a allé
D
est allé

Slide 19 - Quiz

Passé composé - gebruik
J’ai regardé un film pendant le week-end. 
Ik heb een film gekeken in het weekend.

Kijk naar bovenstaande voorbeeldzin. De passé composé gebruik ik om.... 
  • iets over het verleden te vertellen

Slide 20 - Diapositive

Passé composé - gebruik
J’ai regardé un film pendant le week-end. 
Ik heb een film gekeken in het weekend.

Kijk naar bovenstaande voorbeeldzin. De passé composé gebruik ik om.... 
  • iets over het verleden te vertellen

Slide 21 - Diapositive

Passé composé - vorm
De passé composé bestaat, net als de Nederlandse voltooide tijd uit twee delen

  • het bestaat uit een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord

Slide 22 - Diapositive

Passé composé - hulpww. 
  • Wanneer je in het Nederlands het hulpwerkwoord zijn gebruikt (ik ben gegaan), gebruik je in het Frans het hulpwerkwoord être.  
  • Wanneer je in het Nederlands het hulpwerkwoord hebben gebruikt (ik heb gekeken), gebruik je in het Frans het hulpwerkwoord avoir.  

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Passé composé - hulpww.
Voor de passé composé gebruik je deze hulpwerkwoorden in de tegenwoordige tijd (le présent). Het is dus belangrijk deze goed uit je hoofd te kennen! 

Zie de volgende dia...

Slide 25 - Diapositive

avoir = hebben
j'ai
tu as 
il, elle, on a
nous avons
vous avez
ils, elles ont 
être = zijn
je suis
tu es
il, elle, on est
nous sommes
vous êtes
ils, elles sont 

Slide 26 - Diapositive

Passé composé - volt. dw. 
In het Frans heb je werkwoorden die eindigen op:
1. -er (zoals regarder = kijken)
2. –ir (zoals sortir = uitgaan)
3. –re (zoals vendre = verkopen)

Slide 27 - Diapositive

Passé composé - volt. dw. 
Bij regelmatige ww. is het maken van het voltooid deelwoord heel makkelijk. 
  • Regelmatige werkwoorden op –er: haal -er eraf en voeg é toe (manger: j'ai mangé des moules).


Slide 28 - Diapositive

Passé composé - volt. dw. 
Onregelmatige voltooid deelwoorden moet je uit je hoofd leren . Dit zijn er een paar:
1. avoir (hebben) j’ai eu, tu as eu, il a eu, etc. (ik heb gehad, etc.)
2. être (zijn) j’ai été, tu as été, il a été, etc. (ik ben geweest, etc.)
3. prendre (nemen) j’ai pris, tu as pris, etc. (ik heb genomen)


Slide 29 - Diapositive

Passé composé - volt. dw.
Wanneer het werkwoord in de passé composé wordt vervoegd met het hulpwerkwoord être past het voltooid deelwoord zich aan het onderwerp. Kijk goed naar deze voorbeelden:
  • Il est allé au collège. Hij is naar school gegaan. 
  • Elle est allée au collège. Zij is naar school gegaan. 
  • Ils sont allés au collège. Zij zijn naar school gegaan. 
  • Elles sont allées au collège. Zij zijn naar school gegaan. 


Slide 30 - Diapositive

Passé composé - ontkenning
Je n’ai pas regardé un film. Ik heb geen film gekeken.
Elle n’est pas allée au collège. Zij is niet naar school gegaan.

  • In een ontkennende zin staat ne voor de persoonsvorm en pas er direct achter. 

Slide 31 - Diapositive

Passé composé -oefenen
Zet de volgende zinnen in de passé composé. Ze staan nu in de tegenwoordige tijd.
Let goed op: gebruik je avoir of être?
1. On va à Paris!
2. Elle mange une pizza. 
3. Ils ont beaucoup de cadeaux.
4. Elle va au cinéma avec sa mère.
__________________________________________________________________

Slide 32 - Diapositive

Passé composé - oefenen
1. On est allé à Paris!
2. Elle a mangé une pizza.
3. Ils ont eu beaucoup de cadeaux.
4. Elle est allée au cinéma avec sa mère (extra -e, want het onderwerp is een meisje!)

Slide 33 - Diapositive

Passé composé 
Des questions?
Vragen? 

Slide 34 - Diapositive