Herhaling 3L-week zomer 3BK

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 3

Noteer drie verschillende dingen die de opmaak van een tekst bepalen.

Opsommend

1. Hoewel hij arm is, leidt hij een heel gelukkig leven.
2. We hebben Jan de Ried aangenomen vanwege zijn kennis van de markt. Daarnaast heeft hij ruime ervaring als leidinggevende.
3. De stichting Wakker Dier komt op voor de dieren. Door middel van reclamespotjes op de televisie vraagt die club aandacht voor het ellendige leven van kippen en varkens in de bio-industrie.
4. Als je nu eerst je huiswerk afmaakt, gaan we straks naar de film.

Signaalwoorden opsomming

1. ten eerste, ten tweede, ook, verder
2. maar, echter, toch, tegenover
3. bijvoorbeeld, zo, zoals

In alinea 9 staat een opsomming. Uit hoeveel delen bestaat deze opsomming?

1. twee
2. drie
3. vier
4. vijf

Wat is het onderwerp van de tekst?

1. gezond eten
2. gezonde kantine
3. overgewicht bij jongeren
4. pauze op de middelbare school

Wat is het onderwerp van de tekst?

1. geldverspilling
2. energieverspilling
3. het weggooien van eten
4. de Weggooitest

Wat is het onderwerp van de tekst?

1. mbo-opleidingen in Nederland
2. onwenselijke situatie
3. stage mbo
4. stage voor illegale jongeren

Maak zelf een zin met een opsommend tekstverband.

Noteer twee woorden die een tegenstelling aangeven.

Noteer de opsomming. Noteer ook waarvan het een opsomming is.

Veel mensen zijn blij met de toekomstige keuzemogelijkheid van kweekvlees, naast de bekende vleesvervangers soja, tofu en tempeh.

In deze alinea zit een tegenstelling. Aan welk signaalwoord herken je de tegenstelling?

Wat betekent bereikbare?

1. een levend iets
2. ergens voordeel van hebben
3. hebben, kunnen gebruiken
4. waar je kunt komen

Wat betekent 'profiteren'

Om dat/ Omdat kleine kinderen veel knoeien, dragen ze een schort

1. om dat
2. omdat

Om dat/ omdat te kunnen repareren, heb je een boor nodig.

1. Om dat
2. Omdat

Welke woorden moeten aan elkaar?
Na de wandeltocht moest mijn moeder bij mij vier blaren door prikken.

Mila (worden) (behandelen) in het ziekenhuis voor haar aandoening.

1. word behandeld
2. wordt behandelt
3. wordt behandeld
4. word behandeldt

werkwoordspelling

1. Hij bediend de gasten
2. Hij bedient de gasten

Werkwoordspelling

1. Het gebeurt vaak dat ze valt.
2. Het gebeurd vaak dat ze valt.

werkwoordspelling

1. Wij zijn verhuisd.
2. Wij zijn verhuist.

werkwoordspelling

1. Het hout is opgebrandt.
2. Het hout is opgebrand.
3. Het hout is opgebrant.

werkwoordspelling

1. hij heeft de boel belazerd
2. hij heeft de boel belazert

werkwoordspelling

1. Zij begeleiden de vrouw naar huis gisteren
2. Zij begeleidden de vrouw naar huis gisteren.

Werkwoordspelling

1. De oude man verstuurt de brief.
2. De oude man verstuurd de brief.

heer + huis =

station + straat =

kip + hok

seconde + wijzer =

houdbaarheid + datum

garage + band =

roos + krans

De buurman [beweert/beweerd] dingen die echt niet waar zijn!

1. beweert
2. beweerd

Zij heeft altijd in mij gelooft/geloofd

1. gelooft
2. geloofd

Jij bepaalt/ bepaald dat niet!

1. bepaalt
2. bepaald

Waarom verbaast/ verbaasd me dat niet?

1. verbaast
2. verbaasd

Heeft hij dat echt beweert/ beweerd?

1. beweert
2. beweerd

Een goed beantwoorde vraag leverde de leerling twee punten op.
Wat is 'beantwoorde'

1. pvtt
2. pvvt
3. vd
4. bn

Een goed beantwoorde vraag leverde de leerling twee punten op.
Wat is 'leverde'?

1. pvtt
2. pvvt
3. vd
4. bn

Herschrijf de zin correct:
tijdens de bijeenkomst vroeg meneer rozema Welke sport doe jij