2Mavo 29 juni 2022

signaalwoorden 

1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

signaalwoorden 

Slide 1 - Diapositive

Er zijn allerlei verbanden tussen zinnen en alinea’s. Vaak wordt een verband aangegeven door een signaalwoord of een groepje signaalwoorden. Als je geen signaalwoord ziet, moet je goed naar de inhoud kijken. 


Slide 2 - Diapositive

Signaalwoorden - tekstverband


opsomming
voorbeeld 
tegenstelling 

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Lien

Deze organisatie zet projecten om zwerfafval op te ruimen op een rij. Ook zoeken de medewerkers vrijwilligers voor de acties.
Wat is het signaalwoord voor uitspraak - opsomming?
A
Deze organisatie
B
om
C
op een rij
D
ook

Slide 5 - Quiz

Wat is het signaalwoord in deze zin?
'Het is verder geen fijn zomergevoel als er overal troep ligt.’

Slide 6 - Question ouverte

Opsomming

Na een uitspraak of bewering worden verschillende dingen achter elkaar opgenoemd.
Je herkent een opsommend verband aan signaalwoorden als: ook, verder, bovendien, nog, daarnaast, niet alleen … maar ook, ten eerste, ten tweede.

Slide 7 - Diapositive

Opsommend tekstverband herken je aan de volgende signaalwoorden:
A
Ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook nog, bovendien.
B
Eerst, vroeger, later, nu, vervolgens, nadat, etc.
C
Hoewel, echter, maar, daarentegen, ondanks.
D
Bijvoorbeeld, zoals, denk aan, neem nou.

Slide 8 - Quiz

Een opsommend tekstverband =
A
Die een tegenstelling laten zien
B
Een tekstverband op tijdvolgorde
C
Zaken die opeenvolgend genoemd worden
D
Tekstverband die uitleg geeft.

Slide 9 - Quiz

Een opsommend tekstverband =
A
Die een tegenstelling laten zien
B
Een tekstverband op tijdvolgorde
C
Zaken die opeenvolgend genoemd worden
D
Tekstverband die uitleg geeft.

Slide 10 - Quiz

Tegenstelling
Na een uitspraak of bewering wordt meteen het tegenovergestelde beweerd.
Je herkent een tegenstellend verband aan signaalwoorden als: maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds … anderzijds, daar staat tegenover.


Slide 11 - Diapositive

Wat is geen tegenstellend tekstverband?
A
maar
B
ook
C
echter
D
daarentegen

Slide 12 - Quiz

Tegenstellend tekstverband
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 13 - Quiz

voorbeeld
Een uitspraak of bewering wordt gevolgd door een of meer voorbeelden.
Je herkent een voorbeeld aan signaalwoorden als: bijvoorbeeld, als voorbeeld, zo.

Slide 14 - Diapositive

Tekstverband: VOORBEELD
A
samenvattend
B
echter
C
ter toelichting
D
zo

Slide 15 - Quiz

Tekstverband: Voorbeeld
A
kortom
B
als voorbeeld
C
met dat doel
D
daarentegen

Slide 16 - Quiz

Het slot van een tekst bestaat meestal uit:
A
3 alinea's
B
1 alinea
C
2 alinea's
D
0 alinea's

Slide 17 - Quiz

Wat staat er vooral in het slot van de tekst?
A
Een blik op de toekomst
B
Een samenvatting van de hele tekst
C
Een wens van de schrijver
D
Een blik op het verleden

Slide 18 - Quiz

Wat is niet waar over een slot van een tekst?
A
Niet elke tekst heeft een slot.
B
Hier vind je het onderwerp vaak.
C
Er staat vaak een conclusie, samenvatting, vraag of prikkelende stelling in.
D
Het is de laatste zin of alinea van een tekst.

Slide 19 - Quiz

instructie
4.14 Blok 4 Lezen

Slide 20 - Diapositive