H5 Burgers & Stoommachines oefentoets

Welke zin over het tijdperk van de industriële revolutie is juist?
A
De bevolking groeide snel en steeds meer mensen woonden in de stad.
B
De industriële revolutie begon in de VS; daarna volgden Groot-Brittannië en Nederland.
C
De landbouwproductie nam toe en veel mensen trokken naar het platteland.
D
Geen van de genoemde zinnen is juist.
1 / 29
suivant
Slide 1: Quiz
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welke zin over het tijdperk van de industriële revolutie is juist?
A
De bevolking groeide snel en steeds meer mensen woonden in de stad.
B
De industriële revolutie begon in de VS; daarna volgden Groot-Brittannië en Nederland.
C
De landbouwproductie nam toe en veel mensen trokken naar het platteland.
D
Geen van de genoemde zinnen is juist.

Slide 1 - Quiz

Deze vraag gaat over de democratie in Nederland.

Welke zin is juist?
A
Tussen 1813 en 1848 had koning Willem I (zie plaatje) alle macht.
B
In 1813 werd Nederland een parlementaire democratie.
C
Vanaf 1848 moest koning Willem II veel meer rekening houden met het parlement.
D
Geen van de genoemde zinnen is juist.

Slide 2 - Quiz

Bestudeer de bron.

Welke zin is juist?

Uit de bron kun je opmaken dat de dokter en de onderwijzer:
A
tegenstanders waren van het Kinderwetje van Van Houten.
B
vonden dat alleen de kinderen op de lijst niet geschikt waren om in een fabriek te werken.
C
voorstanders waren van het Kinderwetje van Van Houten.
D
geen van de zinnen is juist.

Slide 3 - Quiz

Lees eerst de bron.

Welke zin past het beste bij de bron?
A
Thorbecke vond dat alleen protestants en katholiek onderwijs door de overheid moest worden betaald.
B
Thorbecke vond dat alleen openbaar onderwijs door de overheid moest worden betaald.
C
Thorbecke vond dat de overheid voor al het onderwijs in Nederland moest zorgen.

Slide 4 - Quiz

Deze opdracht gaat over liberalisme in de 19e eeuw.
Op het plaatje zie je liberaal en Zwollenaar Thorbecke.

Kies het juiste antwoord.
A
Het liberalisme streefde naar meer vrijheid en invloed voor de koning.
B
Het liberalisme was geen politiek-maatschappelijke stroming.
C
Liberalen vonden dat burgers het parlement moesten kiezen.
D
Liberalen wilden dat het parlement niet te veel macht zou krijgen.

Slide 5 - Quiz

- "Het is goed dat arbeiders verenigingen oprichten om eisen te kunnen stellen."
Dat is een .....1..... gedachte voor een fabriekseigenaar in de 19e eeuw.


- "Kortere werkdagen voor arbeiders is onzin, want dan staan de machines stil."
Dat is een ......2..... gedachte voor een fabriekseigenaar in de 19e eeuw.



A
1. onlogische, 2. logische
B
1. onlogische, 2. onlogische
C
1. logische, 2. logische
D
1. logische, 2. onlogische

Slide 6 - Quiz

Deze opdracht gaat over politiek-maatschappelijke stromingen. Sleep de woorden naar de juiste plaats.
Hoorden bij de stroming die er naar streefde om bestaande toestanden te behouden:
Hoorden bij de stroming die streefde naar vrijheid:
Hoorden bij de stroming die streefde naar gelijkheid:
Hoorden bij de stroming die uitging van het geloof:
Confessionelen
Conservatieven
Socialisten
Liberalen

Slide 7 - Question de remorquage

Een tekenaar maakte deze spotprent naar aanleiding van het aannemen van de Leerplichtwet (1900).

In 1900 ging nog altijd 10% van de kinderen tussen de zes en twaalf jaar niet naar school.

⇒Wat was volgens de tekenaar een belangrijke reden voor het niet naar school gaan van deze groep?
Gebruik de bron
A
De kinderen van rijke ouders konden al lezen, rekenen en schrijven.
B
De kinderen wilden niet naar school omdat het thuis veel leuker was.
C
Er waren ouders die kinderen lieten werken omdat ze het loon nodig hadden.
D
Er waren te weinig scholen om alle kinderen les te geven.

Slide 8 - Quiz

Deze vraag gaat over 'industrie en samenleving'.

Zet de volgende gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde:
1. Boeren gaan steeds meer voedsel produceren
2. Boeren investeren de winst in verdere vernieuwingen.
3. Door de hogere opbrengsten verdienen de boeren meer.
4. Tussen 1500 en 1750 verdubbelt in Groot-Brittannië de bevolking.

A
4 --> 1 --> 3 --> 2
B
4 --> 1 --> 2 --> 3
C
1 --> 4 --> 3 --> 2
D
4 --> 3 --> 1 --> 2

Slide 9 - Quiz

In de afbeelding zie je jaartallen. Het jaartal geeft aan wanneer voor het eerst een bepaald vervoersmiddel in een land in Europa is te vinden.

Om welk vervoersmiddel gaat het?

Slide 10 - Question ouverte

Deze vraag gaat over de sociale kwestie.
Welke zin of welke zinnen zijn juist?

1. In de industriële samenleving gingen burgers de armoede zien als een groot probleem.
2. In de industriële samenleving vonden burgers de armoede geen probleem.
3. In de landbouw-stedelijke samenleving gingen burgers de armoede zien als een groot probleem.
4. In de landbouw-stedelijke samenleving vonden burgers de armoede geen probleem.

A
Zin 1 en 4
B
Zin 1, 3 en 4
C
Alleen zin 1
D
Zin 1, 2, 3 en 4

Slide 11 - Quiz

Een omschrijving van een begrip: "politiek-maatschappelijke beweging die streeft naar gelijke rechten voor vrouwen."
Welk begrip hoort bij bovenstaande omschrijving?

Tip: De persoon op de afbeelding speelde in deze beweging een belangrijke rol.

Slide 12 - Question ouverte

Bekijk eerst de bron.

Welke zin past bij de bron?
A
De tekenaar was een liberaal, omdat hij voor het algemeen kiesrecht was.
B
De tekenaar was een liberaal, omdat hij voor sociale wetgeving was.
C
De tekenaar was een socialist, omdat hij tegen het algemeen kiesrecht was.
D
De tekenaar was een socialist, omdat hij voor sociale wetgeving was.

Slide 13 - Quiz

Hoe werd in de 19e eeuw "de rijke burgerij, de bezittende klasse" ook wel genoemd?

(Je mag best een typfout maken)

Slide 14 - Question ouverte

Bekijk eerst de bron.

De maker van de bron was een voorstander van het vrouwenkiesrecht.
Dat kun je zien aan de man op de afbeelding, want:
A
hij draagt nette kleren.
B
geen van de genoemde antwoorden is juist.
C
hij zegt dat hij tegen het stemrecht voor vrouwen is en spreekt neerbuigend over vrouwen.
D
hij zegt dat hij voor het stemrecht voor vrouwen is en vindt dat zij veel verstand van mode hebben.

Slide 15 - Quiz

Deze opdracht gaat over het begin van de industriële revolutie.

Welke bewering is juist?
A
De industriële revolutie begon rond 1750 in Groot-Brittannië en verspreidde zich in de 19e eeuw naar de rest van West-Europa en de VS.
B
De industriële revolutie begon rond 1850 in Groot-Brittannië en verspreidde zich in de 20e eeuw naar de rest van West-Europa en de VS.
C
De industriële revolutie begon rond 1750 in het noorden van de Verenigde Staten en verspreidde zich in de 19e eeuw naar West-Europa.
D
De industriële revolutie begon rond 1850 in het noorden van de Verenigde Staten en verspreidde zich in de 20e eeuw naar West-Europa.

Slide 16 - Quiz

Deze opdracht gaat over de ingrijpende gevolgen van de industriële revolutie.

Bekijk de bron: een foto van de Engelse industriestad Widnes in de 19e eeuw.

Met welk gevolg van de industriële revolutie kun je de bron in verband brengen?
A
de toenemende maatschappelijke invloed van de rijke burgers, die de fabrieken financierden en bestuurden
B
de vervuiling van het milieu in de steden, onder andere door het hoge steenkoolverbruik in de industrie
C
het ontstaan van zakelijke arbeidsverhoudingen, met een grote afstand tussen werkgevers en werknemers
D
Geen van de genoemde gevolgen kun je in verband brengen met de bron.

Slide 17 - Quiz

Deze opdracht gaat over een historische bron: een politieke prent van tekenaar Albert Hahn uit 1911.

Wat kun je zeggen over de achtergrond (de ideeën en waarden) van de tekenaar van deze prent?
A
De tekenaar is een aanhanger van het feminisme; dat mannen én vrouwen dezelfde rechten krijgen, vindt hij erg belangrijk.
B
De tekenaar is een aanhanger van het kapitalisme; dat ondernemers en hun eigendommen beschermd worden, vindt hij erg belangrijk.
C
De tekenaar is een aanhanger van het liberalisme; dat de parlementaire democratie in Nederland blijft bestaan, vindt hij erg belangrijk.
D
De tekenaar is een aanhanger van het socialisme; dat de arbeiders hun strijd tegen armoede en uitbuiting winnen, vindt hij erg belangrijk.

Slide 18 - Quiz

Deze vraag gaat over de schoolstrijd in Nederland.

Over de betaling van de overheid van welke type onderwijs ging de schoolstrijd?
A
het speciaal onderwijs
B
het liberaal onderwijs
C
het bijzonder onderwijs
D
het openbaar onderwijs

Slide 19 - Quiz

Bij welk type kiesrecht mogen alleen mensen stemmen die een bepaald bedrag aan belasting betalen?
A
het censuskiesrecht
B
het parlementair kiesrecht
C
het vermogenskiesrecht
D
het algemeen kiesrecht

Slide 20 - Quiz

Lees eerst de bron.

Over welk onderwerp gaat de enquête van de overheid?
A
over het feminisme
B
over de sociale kwestie
C
over de vakbonden
D
over het recht op werk.

Slide 21 - Quiz

Deze vraag gaat over de komst en de uitbreiding van democratie in Nederland.

Welke bewering gaat over de bron?
A
De arbeiders maakten gebruik van het algemeen kiesrecht om het vrouwenkiesrecht te bereiken.
B
De arbeiders vonden dat het vrouwenkiesrecht nodig was om politieke problemen op te lossen.
C
De arbeiders vonden de oplossing van hun sociale problemen belangrijker dan vrouwenkiesrecht.
D
De strijd voor het vrouwenkiesrecht was het belangrijkste strijdpunt van de arbeiders.

Slide 22 - Quiz

Bekijk de bron.

Op de munt ontbreekt een deel van de naam van een koning.
Welke naam hoort op deze munt te staan?
A
Willem I, Koning der Nederlanden
B
Willem II, Koning der Nederlanden
C
Willem III, Koning der Nederlanden
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.

Slide 23 - Quiz

Hieronder staan enkele politieke standpunten:
1 De Bijbel moet uitgangspunt zijn bij het besturen van het land.
2 De overheid moet zorgen voor orde en veiligheid.
3 Een getrouwde vrouw moet zo veel mogelijk buitenshuis werken.
4 Het bijzonder onderwijs moet door de overheid worden betaald.
5 Individualisme en vrijheid moeten de belangrijkste uitgangspunten zijn.

Welke standpunten passen bij het liberalisme rond 1900?
A
Standpunt 2 en 5
B
Standpunt 2, 4 en 5
C
Standpunt 3 en 5
D
Standpunt 1, 2 en 4

Slide 24 - Quiz

Bekijk de bron.

Bij welke groepering hoort het vaandel?
A
confessionelen
B
feministen
C
liberalen
D
socialisten

Slide 25 - Quiz

Hieronder zie je twee kenmerkende aspecten die bij het tijdvak 'Burgers en Stoommachines' horen. Sleep deze twee groengekleurde kenmerkende aspecten naar de juiste afbeelding:
De industriele revolutie en de opkomst van emancipatiebewegingen.
Het ontstaan van een parlementair stelsel en de toename van de volksinvloed.

Slide 26 - Question de remorquage

Deze vraag gaat over 'de democratie in Nederland.
Sleep de onderstaande acht uitspraken naar de juiste kolom.
Voor 1848
Na 1848
Nederland is een constitutionele monarchie.
Het parlement heeft weinig rechten.
Het staatshoofd heeft weinig macht
Nederland heeft een parlementair stelsel.
De Tweede Kamer wordt gekozen door een steeds groter deel van het volk.
De Tweede Kamer wordt gekozen door de Provinciale Staten, die door regenten en edelen worden gekozen.

Slide 27 - Question de remorquage

Deze vraag gaat over 'politiek en samenleving'.
In de 19e eeuw onstond steeds meer emancipatie.
Welke uitspraak is een voorbeeld van emancipatie?
A
Ongehuwde vrouwen uit de bourgeoisie hoefden niet meer te werken.
B
Vaders kregen wettelijke medezeggenschap over de kinderen
C
Vrouwen kregen minder kinderen doordat ze hun zwangerschap bevorderden met anticonceptiemiddelen.
D
Vrouwen mochten vanaf 1919 stemmen.

Slide 28 - Quiz


Bekijk hiernaast de bron. Is deze (foto)bron representatief voor de westerse landen omstreek 1900? Begin met 'ja' of 'nee' en leg daarna je antwoord uit.

Slide 29 - Question ouverte