Grammar Unit 3 Australia

1 / 55
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

Cette leçon contient 55 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

De volgende video gaat over ‘question tags’, oftewel korte vraagjes. Tijdens de uitleg wordt er stap voor stap verteld hoe je een ‘question tag’ maakt. Deze video is een introductie waarin we de ‘question tags’ met het werkwoord ‘to be’ behandelen.
Voorkennis: het is handig als je de persoonlijke voornaamwoorden (personal pronouns) en het werkwoord ‘to be’ (tegenwoordige en verleden tijd) kent.
Question tags deel 1


Slide 20 - Diapositive

Wat gaan we doen vandaag?
Grammatica herhalen -> Plaats- en tijdsbepaling & tel- ontelbare zelfstandige naamwoorden.
Zelftest 3.5 Writing
Eventuele woordtrainer

Slide 21 - Diapositive

Lesdoel van vandaag
  • De leerlingen kunnen aan het einde van de les de P&T tip nog eens herhalen.
  • De leerlingen weten het verschil tussen ontelbare en telbare zelfstandige naamwoorden.

Slide 22 - Diapositive

Plaatsbepaling in een zin
Een plaatsbepaling zegt waar iets gebeurt in de zin. Een voorbeeld hiervan is:
I am in my bedroom.

Een plaatsbepaling zet je achteraan in de zin!

Slide 23 - Diapositive

Vraag 1:
Wat is het goede antwoord?

A
Nadya is still at school
B
Still at school is Nadya
C
At school still is Nadya
D
At school is Nadya still

Slide 24 - Quiz

Vraag 2:
Wat is het goede antwoord?
A
At home did you leave your books?
B
You left your books?
C
Did you leave your books at home?
D
Did you at home leave your books?

Slide 25 - Quiz

Tijdsbepaling in een zin
Om te zeggen wanneer iets gebeurt, gebruik je tijdsbepalingen. Zoals: yesterday, tomorrow.
Voorbeeld: We watched a film yesterday.

De tijdsbepaling zet je ook achteraan in de zin.

Slide 26 - Diapositive

Goed
Fout
The school party is next week
Next week is school party
Are you coming tomorrow?
Dad left two minutes ago

Slide 27 - Question de remorquage

Plaats en tijdsbepaling
Als je in een zin allebei gebruikt (tijds- en plaatsbepaling) moet je in het Engels EERST de plaats aangeven, daarna de tijd.

Voorbeelden:
I have been in my room all morning.
Nadya was at school today.

Slide 28 - Diapositive

Tip voor plaats- en tijdsbepaling
Denk aan het alfabet: Daarin komt de P van plaats eerst. De T van tijd volgt hierna = PLAATS VOOR TIJD.

Slide 29 - Diapositive

Vraag 4:
Dad was in my room two minutes ago.
Goed
Fout

Slide 30 - Sondage

Vraag 5:
We at 5 o'clock have dinner in the living room.
Goed
Fout

Slide 31 - Sondage

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?

Een zelfstandig naamwoord is een woord dat op zichzelf kan staan. Zo kan het bijvoorbeeld betekenen:
  • Een persoon (man), een dier (cavia), een naam (Gerrit/Apple), een ding (geld), een gebeurtenis (feest), een plaats (Heerlen), niet concrete dingen (geluk, warmte)


Slide 32 - Diapositive

Telbare zelfstandige naamwoorden
Voor dingen die je kunt tellen gebruik je: many, a lot of, a few en few.

Voorbeelden:
My brother has a lot of books.
There are many children in our school.

Slide 33 - Diapositive

Vraag 6:
Vul het goede antwoord in.
Let op: Meerdere antwoorden kunnen goed zijn.
A
He has a few books
B
He has many money
C
I have a few water
D
Have you got many hats?

Slide 34 - Quiz

Vraag 7:
Voer het gesprek!
''My cousin loves to read.''
A
''Your cousin must have little books.''
B
''Your cousin must have many books.''

Slide 35 - Quiz

Niet-telbare zelfstandige naamwoorden
Voor dingen die je niet kunt tellen gebruik je: much, a lot of , a little, en little.

Voorbeelden:
They have little time.
We are not having much fun.

Slide 36 - Diapositive

Vraag 8:
Vul het juiste antwoord in.
A
She has a lot of moneys.
B
She has many moneys
C
She has a lot of money
D
She has many money

Slide 37 - Quiz

Vraag 9: Klopt de zin?
There is so many cake
Goed
Fout

Slide 38 - Sondage

Vraag 10:
Begrijp je de stof of vind je het nog lastig?
Ik begrijp het en kan zelfstandig werken.
Ik vind het nog erg lastig.

Slide 39 - Sondage

Het verschil tussen many en much

Dit verschil kun je onthouden aan de hand van de zin
Many kisses and much love
Many –> kun je tellen
Much –> kun je niet tellen

Slide 40 - Diapositive

Slide 41 - Diapositive

money
sugar
party
shoe
sleep
gift
water
Balloon
Telbaar
ontelbaar

Slide 42 - Question de remorquage

Slide 43 - Diapositive

I have _____ time left today
A
a few
B
a little
C
few
D
little

Slide 44 - Quiz

time = ontelbaar (e.v.)
Bij ontelbaar gebruik je: a little, little

Slide 45 - Diapositive

I have _____ socks in my drawer
A
a few
B
a little
C
few
D
little

Slide 46 - Quiz

socks = telbaar (m.v.)
Bij ontelbaar gebruik je: a few, few

Slide 47 - Diapositive

Do you have _____ sisters?
A
many
B
much
C
a lot of

Slide 48 - Quiz

sisters = telbaar (m.v.) 
Bij telbaar gebruik je: many
Bij een vraagzin gebruik je geen 'a lot of'

Slide 49 - Diapositive

You do not have ____ energy left.
A
many
B
much
C
a lot of

Slide 50 - Quiz

energy = ontelbaar (e.v.)
Bij ontelbaar gebruik je: much
Bij ontekkende zinnen gebruik je geen 'a lot of'

Slide 51 - Diapositive

I want to have _____ children.
A
many
B
much
C
a lot of

Slide 52 - Quiz

a lot of - veel
Bij beide ontelbaar en telbaar gebruik je 'a lot of' 

'a lot of' gebruik je alleen bij BEVESTIGENDE zinnen

Slide 53 - Diapositive

He's tall and skinny, .... ?

Slide 54 - Question ouverte

She is a famous singer, ... ?

Slide 55 - Question ouverte