3v-Kap5-B-C-D Konjunktionen: wann, dann, dass, ob, nachdem

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

Lernziele heute:

- Lesen: ich kann einen Text verstehen= Aufgabe 4+5, Seite 14/15

- Grammatik: ich lerne Bindewörter und kann sie benutzen = Aufgabe 7, Seite 17 

Hausaufgabe: 

Aufgabe 7 machen (Seite 17);

lernen: Wörter A & Grammatik C (Seite 46)

 

Seite 15: 

Richtig oder Falsch?

Scan de tekst naar de benodigde informatie:

1 Voor het onderzoek werd naar de mening van scholieren van 8 tot 13 jaar gevraagd.

2 De populairste werkgever onder scholieren is de politie.

3 Alle autoproducenten zijn nog altijd ongekend populair als werkgever.

4 De toerismebranche staat in de top 3 van populairste branches.

5 Ten opzichte van het jaar ervoor hebben meer scholieren nog geen idee wat ze later willen gaan doen.

6 Leraren spreken het meest met de jeugd over hun beroepswensen.

Seite 14: 

1. Welche Wörter kennt ihr nicht?
2. Beantwortet jetzt die Fragen.

Aufgabe 4:

1 Plaats 2, ook het jaar ervoor.

2 De andere autoproducenten zijn minder populair geworden.

3 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: Onderwijs, ziekenhuizen, het leger.

4 Zij vragen hun ouders.

5 (1) Overheidsdienst (publieke sector), (2) automobielindustrie, (3) handel, (4) consumptiegoederensector (detailhandel), (5) logistiek en toerisme

6 Eigen antwoord.

Aufgabe 5:

1.  einbüßen
   
2.  überholen
   
3.  der Zoll
   
4.  der Arbeitgeber
   
5.  die Marktforschung
   
6.  die Beratung
   

Aufgabe 6:

Aufgabe 6:

Eigen antwoord, bijvoorbeeld:

1 Der Laborant will uns gerne bei unserer Forschung helfen.

2 Der Praktikant darf das Gerät nicht bedienen.

3 Sie kann ab nächste Woche ein Praktikum machen.

4 Ich mag die Fächer Deutsch und Chemie.

5 Wir wollen später in Deutschland studieren.

6 Ihr müsst mehr am Projekt arbeiten.

Konjunktionen (=voegwoorden)

- Konjunktionen verbinden Sätze miteinander: 2 Hauptsätze oder Hauptsatz (HS = hoofdzin)und Nebensatz (NS= bijzin)

HS: Ich bin krank. 

HS: Ich bin zu Hause, (NS:) weil ich krank bin.

Seite 17:

Veel voorkomende voegwoorden:

dass = dat       (Let op: niet door elkaar halen met "das"

 ob = of      (Let op: niet door elkaar halen met "oder"! = keuze tussen 2 of meer dingen)

 wenn = als, indien  (Let op: niet door elkaar halen met "wann"! = tijdstip => Wann hast du Zeit?)

weil = omdat

nachdem = nadat

obwohl = hoewel

als = toen

bevor = voordat

Ich denke, ... er kommt.

1. das
2. dass
3. weil
4. denn

Kommst du heute ... morgen?

1. entweder
2. ob
3. oder

Ich habe eine gute Note, ... ich gut gelernt habe.

1. wenn
2. weil

Wo ist das Buch, ... ich gelesen habe?

1. den
2. das
3. dass
4. denen

... ich klein war, spielte ich gern im Sandkasten.

1. Wann
2. Als
3. Damals
4. Wenn

Ich komme nur, ... ihr gut für die Arbeit bezahlt.

1. als
2. wann
3. wenn
4. immer

Ich weiss nicht, ... das wahr ist.

1. oder
2. ob

Vorbereitung MO:  

Hören und nachsprechen: Aufgabe 9, 10 = ONLINE machen

- Macht zu zweit Aufgabe 11+12 = Buch, Seite 19

Heb je de lesdoelen behaald?
- ich kann Bindewörter benutzen

😒🙁😐🙂😃

Hausaufgabe: 

Aufgabe 7 machen (Seite 17);

lernen: Wörter A & Grammatik C (Seite 46)

Klassenarbeit Kapitel 3