Oefentoets week 17

Oefentoets week 17
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Oefentoets week 17

Slide 1 - Diapositive


Een aanwijzend voornaamwoord ...
A
... vraagt naar iets of iemand.
B
... is vaag en verwijst naar iets of iemand maar je weet het niet precies.
C
... wijst iets of iemand aan.
D
... bestaat helemaal niet.

Slide 2 - Quiz

Wat is een interview?
A
Een individueel gesprek over je mening
B
Een vraaggesprek tussen twee of meer personen
C
Een discussie in een groep
D
Een gesprek over je standpunt

Slide 3 - Quiz


Wat is het doel van een interview?
A
Zoveel mogelijk informatie krijgen.
B
Een stuk kunnen schrijven over iemand.
C
In contact komen met bekende mensen.
D
Zoveel mogelijk vragen aan iemand stellen.

Slide 4 - Quiz

Uit welke soorten vragen kan een interview bestaan?
A
Open en gesloten vragen
B
Open en doorvragen
C
Open, gesloten en doorvragen
D
Open, gesloten, door- en controle vragen

Slide 5 - Quiz

Zij heeft aan hem verkering gevraagd.

Het persoonlijk voornaamwoord is /
de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
zij, aan
C
hem
D
zij hem

Slide 6 - Quiz

Ik heb ze van Madelon geleend.

Het persoonlijk voornaamwoord is / de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
ik
B
ze
C
Madelon
D
ik / ze

Slide 7 - Quiz

Is dat boek van u?
'u' is een bezittelijk voornaamwoord.
A
waar
B
niet waar
C

Slide 8 - Quiz

Wat zijn bezittelijke voornaamwoorden?
A
je, jou, haar
B
je, zijn, jouw
C
u, jij , hij
D
hem, wij, jullie

Slide 9 - Quiz

Zij kamt haar haar voor de spiegel.

Het persoonlijk voornaamwoord is... /
De persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
zij
B
zij, haar
C
zij, haar, haar
D
haar

Slide 10 - Quiz

Hij heeft mijn fiets gestolen.
Hij= voornaamwoord
mijn= voornaamwoord

A
hij= bezittelijk mijn bezittelijk
B
hij=persoonlijk mijn= bezittelijk
C
hij=persoonlijk mijn= persoonlijk
D
hij is bezittelijk mijn= persoonlijk

Slide 11 - Quiz

Wat is het verschil tussen een aanwijzend en een betrekkelijk voornaamwoord?
A
Een aanwijzend voornaamwoord staat voor het ZN, een betrekkelijk vnw erachter
B
Een aanwijzend voornaamwoord staat voor achter het ZN, een betrekkelijk vnw ervoor

Slide 12 - Quiz

Degene die me roept, zal ik helpen.

die = ?
A
betrekkelijk voornaamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 13 - Quiz

Geef de woordsoort aan: Die jongen ken ik, maar die man niet.
de tweede die =
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 14 - Quiz


Wie zou zo'n reis op die leeftijd ook durven te maken?

wie is een?
die is een?
A
Wie = een vragend voornaamwoord die = aanwijzend voornaamwoord
B
Wie = een vragend voornaamwoord die = betrekkelijk voornaamwoord
C
Wie = een betrekkelijk voornaamwoord die = aanwijzend voornaamwoord
D
Wie = een betrekkelijk voornaamwoord die = betrekkelijk voornaamwoord

Slide 15 - Quiz