Maatwerk klas 1 Unité 1

Bonjour !
We gaan vandaag oefenen met grammatica Frans:
- het werkwoord être  (zijn)                             
- de Franse lidwoorden             

1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Bonjour !
We gaan vandaag oefenen met grammatica Frans:
- het werkwoord être  (zijn)                             
- de Franse lidwoorden             

Slide 1 - Diapositive

Etre (zijn)
je suis
Ik ben
tu es
jij bent
il/ elle est
hij/ zij is
on est
men is/ wij zijn
nous sommes
wij zijn
vous êtes
u bent/ jullie zijn
ils/ elles sont
zij zijn

Slide 2 - Diapositive

Wat weet je nog van être?
We beginnen met de persoonlijk voornaamwoorden 
(je, tu, elle etc.) bij vormen van être te zoeken. 
Daarna vullen jullie de goede vorm van être in de zin in.

Slide 3 - Diapositive

je
tu
il
elle
on
nous
vous
ils, elles
sommes
est
sont
suis
êtes
es
est
est

Slide 4 - Question de remorquage

In welke van de volgende zinnen zit een vorm van het werkwoord être?
A
Je suis Hollandais.
B
Ça va bien ?
C
Comment tu t'appelles ?
D
Vous êtes ensemble ?

Slide 5 - Quiz

Noteer de juiste vorm van het werkwoord être.

Marie et Nico ... à Paris.

Slide 6 - Question ouverte

Noteer de juiste vorm van het werkwoord être.

Il ... à Bordeaux.

Slide 7 - Question ouverte

Vertaal de Nederlandse woorden in het Frans.

(Zij zijn) ... à Lyon. (mnl.mv.)

Slide 8 - Question ouverte

(Wij zijn) à Appingedam
A
vous êtes
B
nous sommes
C
nous sont
D
vous est

Slide 9 - Quiz

(Claire en Marc zijn) soeur et frère.
A
Claire et Marc ont
B
Claire et Marc est
C
Claire et Marc êtes
D
Claire et Marc sont

Slide 10 - Quiz

(Jij bent) français.
A
tu est
B
tu es
C
tu suis
D
tu as

Slide 11 - Quiz

Kies de juiste vorm van etre:
Nous ... grands!
A
est
B
sommes
C
sont

Slide 12 - Quiz

La fille ... petite.
A
es
B
est
C
sont
D
sommes

Slide 13 - Quiz

Les articles
Mannelijk
Vrouwelijk
Meervoud
'Normale' woorden
Le / Un

Le Garçon
Un garçon
La / Une

La fille
Une fille
Les / Des 
Les enfants
Des enfants
Woorden met een klinker of stomme h
L' / Un / Une
L'arbre
Un arbre
L' / Un / Une
L'adresse
Une adresse
Les / Des
Les arbres
Des arbres

Slide 14 - Diapositive

Hoe kies je het juiste lidwoord?
1.  Kijk of het zelfst. nmw. enkelv. of meerv. is (eindigt op een s!)
2. Is het meervoud? Staat er in het NL geen lidwoord voor het meervoud? -> des Staat er in het NL "de" voor? --> les
3. Kijk bij enkelvoud of het begint met een klinker of stomme h 
zo ja -> de/het = l' 
4. Zo nee, kijk of het woord mannelijk of vrouwelijk enkelvoud is.
Mannelijk -> un of le, vrouwelijk -> une of la

Slide 15 - Diapositive

le
la
l'
les
un
une
des
v. ev.
mv.
m. ev.
klinker of h
m. ev.
mv.
v. ev.

Slide 16 - Question de remorquage

Kies het juiste Franse lidwoord.
Où est ... amie de Marianne ? (de)
A
la
B
l'
C
le
D
les

Slide 17 - Quiz

Kies het juiste Franse lidwoord.
Il y a ... camping ? (een)

Slide 18 - Question ouverte

Noteer het juiste lidwoord.
... grands parcs sont au centre-ville. (De)

Slide 19 - Question ouverte

Welke lidwoorden zijn mannelijke lidwoorden ?
A
le
B
la
C
un
D
une

Slide 20 - Quiz

Welke lidwoorden zijn vrouwelijke lidwoorden?
A
le
B
la
C
un
D
une

Slide 21 - Quiz

Zet het juiste lidwoord voor het juiste woord.
______ garçon

______ classe

______ hôtels

______ adresse
le
la
les
l'

Slide 22 - Question de remorquage

Combinez. Zet het lidwoord bij het bijbehorende zelfstandig naamwoord.
soeur
piscine
frère
jour
ordinateur
le
la
le
la
l'

Slide 23 - Question de remorquage

Zelf zinnen maken met etre. Bedenk drie zinnen met een vorm van het werkwoord etre:

Slide 24 - Question ouverte

Slide 25 - Lien

Vous avez des questions?

 *Questions sur les questions?
Vraag je docent !

Slide 26 - Diapositive