Werkwoordspelling

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k, g, t, mavo
• Leerjaar 2

Nederlands

Start les

Zit je op je eigen plek?

Is je mobiel uit het zicht?

Zijn je oortjes uit?

Hangt je jas aan de kapstok?

Zijn je pet en capuchon af?

Je bent stil bij start les.

Planning

Oefenen werkwoordspelling

Doel

Werkwoordspelling

Ik heb geschrob..   (d of t?)

Dat gebeur (d of t) me echt nooit meer. 

Lopend haalde hij de finish van de marathon.  

De gesloopte fiets werkte niet meer. 

persoonsvorm tegenwoordige tijd

de persoonsvorm verleden tijd van zwakke werkwoorden ?

Werkwoordspelling

21-09-2021

Wat is een werkwoord?

Waar denken jullie aan bij werkwoordspelling?

Waarom is werkwoordspelling belangrijk?

Persoonsvorm

Wat is de persoonsvorm?

Persoonsvorm

De persoonsvorm:

- is altijd een werkwoord

- kan veranderen in aantal en tijd 

Persoonsvorm

Werkwoord in de zin dat kan veranderen in aantal en tijd.

Joost fietst elke ochtend naar school.

Joost en Lieke fietsen elke ochtend naar school.

Wij fietsten elke dag naar school. 

Persoonsvorm

Werkwoord in de zin dat kan veranderen in aantal en tijd.

Jolijn zit in de bus.

1. getalproef: Jolijn en Rick zitten in de bus. 

2. tijdproef: Jolijn zat in de bus. 

3. (zin vragen maken: Zit Jolijn in de bus?)

Wat is de persoonsvorm?

Koorddanser wandelt door de lucht bij Eiffeltoren.

Persoonsvorm

Werkwoord in de zin dat kan veranderen in aantal en tijd.

Nu je weet hoe je de persoonsvorm vindt, kunnen we gaan kijken naar de stam van een werkwoord. 

De stam: 

Is de kortste vorm van het werkwoord.

= hele werkwoord -en 

hele werkwoord	stam
fietsen	fiets
zwemmen	zwem
geven	geef

Dus samengevat in een filmpje...

Filmpje werkwoordspelling

Opdracht:

Maak aantekeningen bij het volgende filmpje. 

Is de persoonsvorm bekend? Dan vervoeg je deze in de tegenwoordige tijd als volgt:

Tip: maak voor jezelf een schema waarmee je werkwoorden kunt vervoegen. 

Dus:

Jij ... morgen een ijsje kopen

1. gaan
2. gaat
3. gaad
4. gaadt

Oefenen

1. Karim ... (hebben) een tien voor zijn proefwerk gehaald.

2. Maud en Lotte ... (gaan) zondag winkelen in Amsterdam.

3. Jij ... (vinden) dat toch ook?

4. ... (vinden) jij dat ook? 

5. Zij ... (zoeken, e.v.) een nieuw paar schoenen.

6. Zij ... (zoeken, m.v.) iets lekker uit voor in de pauze. 

7. Mevrouw Janssen ... (hebben) een grote geldprijs gewonnen. 

8. De ruimtetoeristen ... (geven) morgenmiddag een speech. 

9. De koning ... (zijn) zijn kroon kwijtgeraakt. 

10. Zij ... (moeten, m.v.) hun telefoon inleveren. 

Oefenen

1. Karim heeft een tien voor zijn proefwerk gehaald.

2. Maud en Lotte gaan zondag winkelen in Amsterdam.

3. Jij vindt dat toch ook?

4. vind jij dat ook? 

5. Zij zoekt een nieuw paar schoenen.

6. Zij zoeken iets lekker uit voor in de pauze. 

7. Mevrouw Janssen heeft een grote geldprijs gewonnen. 

8. De ruimtetoeristen geven morgenmiddag een speech. 

9. De koning is zijn kroon kwijtgeraakt. 

10. Zij moeten hun telefoon inleveren. 

Hij ... (vinden) werkwoordspelling moeilijk. Zij ... (hebben) er minder moeite mee.

1. vint, hebben
2. vindt, heeft
3. vindt, heeft
4. vind, heeft

Het meisje ... (vragen) aan mevrouw Van Veen of ze een pen voor haar ... (hebben)

1. vragen, hebben
2. vraagd, heeft
3. vraagt, heeft
4. vraagt, heefd

... (vinden) je niet dat de lessen pas om 9.00u moeten starten?

1. vind
2. vindt
3. vint
4. vin

... (vinden) je broer niet dat de lessen pas om 9.00u zouden moeten starten?

1. vind
2. vindt
3. vint
4. vin

Samengevat

- Een werkwoord is een 'doe-woord'.

- De persoonsvorm is een werkwoord.

- De stam is het hele werkwoord -en.

- Werkwoorden vervoegen:

enkelvoud> ik= stam; jij/hij/zij=stam +t

meervoud> wij/jullie= hele werkwoord

Staat jij achter de pv? Dan géén t! 

Dus: wandel jij naar school? 

Tips

- Maak zelf een schema waarmee je werkwoorden kunt vervoegen. 

Tips

- Twijfel je over een werkwoord als 'vinden', 'worden' en 'gelden'? Vul dan een ander werkwoord in, bijvoorbeeld 'lopen', 'fietsen' of 'smurfen'. 

Het voltooid deelwoord

Wat is hier (gebeuren)?

1. gebeuren
2. gebeurd
3. gebeurt
4. geboren

Ik heb mijn scooter (verkopen).

1. verkoopt
2. verkochd
3. verkocht
4. verkoopd

Het Nederlands elftal werd door de fans (toejuichen).

1. getoejuicht
2. toegejuicht
3. toegejuichd
4. getoejuichd

voltooid deelwoord

't ex kofschip

Het hele werkwoord -/- en

laatste letter in 't ex kofschip?

Nee? Dan een d!

Hij heeft de rekening al (betalen).

1. gebetaalt
2. betaalt
3. gebetaald
4. betaald

Zijn de foto's al (ontwikkelen)?

1. ontwikkeld
2. geontwikkelt
3. ontwikkelt
4. geontwikkeld

Doelen deze les

Volgende les

Afsluiting

Zijn er nog vragen?

Controleer of je huiswerk hebt