2H werkwoordspelling verleden tijd 21 maart 2024

28-09-2021
Werkwoordspelling deel 2
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 100 min

Éléments de cette leçon

28-09-2021
Werkwoordspelling deel 2

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Vorige les:
- Een werkwoord is een 'doe-woord'.
- De persoonsvorm is een werkwoord.
- De stam is het hele werkwoord -en.

- Werkwoorden vervoegen:
enkelvoud> ik= stam; jij/hij/zij=stam +t
meervoud> wij/jullie= hele werkwoord

Staat jij achter de pv? Dan géén t! 
Dus: wandel jij naar school? 

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 3 - Diapositive

Goed of fout?
Het is de tegenwoordige tijd.
Fout is natuurlijk: steund. Dit moet zijn: steunt.
(Het hele werkwoord: steunen. De stam: steun)
Bron: Taalfouten spotten.

_______ je moeder ook dat jij minder moet gamen?
A
vind
B
vindt
C
vint
D
vinden

Slide 4 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

________ jij dan ook dat ik minder moet gamen?
A
vind
B
vindt
C
vint
D
vinden

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Vandaag:
Werkwoordspelling verleden tijd

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 7 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Werkwoordspelling verleden tijd

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Werkwoordspelling verleden tijd

Slide 9 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Verleden tijd

Hij ________ op de bus
A
wachte
B
wacht
C
wachtte
D
wachtten

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Max en zijn broertje __________ vorig jaar naar de Randstad.
A
verhuisde
B
verhuisden
C
verhuiste
D
verhuisten

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hij _______ de kamer helemaal paars.
A
Verfte
B
Verften
C
Verfde
D
Verfden

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

                                 Opdracht 1

Maak zelf een schema waarin duidelijk wordt:
- hoe je werkwoorden in de tegenwoordige tijd vervoegt;
- hoe je werkwoorden in de verleden tijd vervoegt;
- eventuele uitzonderingen; 
- hoe je het ex-kofschip vervoegt. 

Werk het schema uit op papier. 
Gebruik eventueel het internet. 
                                   Opdracht 2

A. Wat zijn sterke werkwoorden? En wat zijn zwakke werkwoorden? 

B. Maak de volgende oefeningen:

C. Maak een invulopdracht voor een andere leerling. Bedenk minimaal zes zinnen. Gebruik elke vervoeging minstens één keer (tegenwoordige tijd, verleden tijd, zwakke werkwoorden en sterke werkwoorden)



Slide 13 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat heb je geleerd?
Werkwoordspelling:
Je kunt:
- werkwoorden vervoegen tegenwoordige tijd;
- werkwoorden vervoegen verleden tijd;
- het ex-kofschip toepassen.

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Nederlands

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Werkwoordspelling
Ik heb geschrob..   (d of t?)

Dat gebeur (d of t) me echt nooit meer. 

Lopend haalde hij de finish van de marathon.  

De gesloopte fiets werkte niet meer. 

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

de persoonsvorm verleden tijd van zwakke werkwoorden ?

Slide 19 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Werkwoordspelling
21-09-2021

Slide 20 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Persoonsvorm
Wat is de persoonsvorm?

Slide 21 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 22 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Is de persoonsvorm bekend? Dan vervoeg je deze in de tegenwoordige tijd als volgt:

Slide 23 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Oefenen
1. Karim ... (hebben) een tien voor zijn proefwerk gehaald.
2. Maud en Lotte ... (gaan) zondag winkelen in Amsterdam.
3. Jij ... (vinden) dat toch ook?
4. ... (vinden) jij dat ook? 
5. Zij ... (zoeken, e.v.) een nieuw paar schoenen.
6. Zij ... (zoeken, m.v.) iets lekker uit voor in de pauze. 
7. Mevrouw Janssen ... (hebben) een grote geldprijs gewonnen. 
8. De ruimtetoeristen ... (geven) morgenmiddag een speech. 
9. De koning ... (zijn) zijn kroon kwijtgeraakt. 
10. Zij ... (moeten, m.v.) hun telefoon inleveren. 

Slide 24 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Oefenen
1. Karim heeft een tien voor zijn proefwerk gehaald.
2. Maud en Lotte gaan zondag winkelen in Amsterdam.
3. Jij vindt dat toch ook?
4. vind jij dat ook? 
5. Zij zoekt een nieuw paar schoenen.
6. Zij zoeken iets lekker uit voor in de pauze. 
7. Mevrouw Janssen heeft een grote geldprijs gewonnen. 
8. De ruimtetoeristen geven morgenmiddag een speech. 
9. De koning is zijn kroon kwijtgeraakt. 
10. Zij moeten hun telefoon inleveren. 

Slide 25 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Tips
- Twijfel je over een werkwoord als 'vinden', 'worden' en 'gelden'? Vul dan een ander werkwoord in, bijvoorbeeld 'lopen', 'fietsen' of 'smurfen'. 

Slide 26 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is hier (gebeuren)?
A
gebeuren
B
gebeurd
C
gebeurt
D
geboren

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hij heeft de rekening al (betalen).
A
gebetaalt
B
betaalt
C
gebetaald
D
betaald

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

voltooid deelwoord

't ex kofschip


Het hele werkwoord -/- en

laatste letter in 't ex kofschip?

Nee? Dan een d!

Slide 29 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions