Woordsoorten check 1L en 1K

                Woordsoorten 
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

                Woordsoorten 

Slide 1 - Diapositive

Welke woordsoorten ken je?

Slide 2 - Carte mentale

  • lidwoord 
  • zelfstandig naamwoord
  • bijvoeglijk naamwoord

Slide 3 - Diapositive

Zelfstandige naamwoorden
Wat zijn zelfstandige naamwoorden?

Slide 4 - Diapositive

Zelfstandige naamwoorden
= Mensen, dieren dingen.

Voor een zelfstandig naamwoord kan je een lidwoord zetten. 

Namen zijn ook zelfstandige naamwoorden. Suzanne en Zwolle zijn dus zelfstandige naamwoorden.

Slide 5 - Diapositive

Het Bijvoeglijk naamwoord
--> Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
Geef in de volgende zinnen aan wat het bijvoeglijk naamwoord is:

Slide 6 - Diapositive

Bijvoeglijke naamwoorden 
je gebruikt een bijvoeglijk naamwoord om iets of iemand te beschrijven


Slide 7 - Diapositive

Bijvoeglijk 
naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Je weet door een bijvoeglijk naamwoord meer over het zelfstandig naamwoord.


Slide 8 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord

- Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
- Hoe herken ik het bijvoeglijk naamwoord?
- Wanneer gebruik ik het bijvoeglijk naamwoord?

Slide 9 - Diapositive

Jip fiets naar de school.
De =
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 10 - Quiz

Mijn nieuwe fiets zet ik altijd goed op slot.
Nieuwe =
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 11 - Quiz

Jullie zitten op school in Veghel.
Veghel =
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 12 - Quiz

De jongen kreeg een tien.
Jongen =
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 13 - Quiz

Kun je even een brood halen bij de AH?
Een =
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 14 - Quiz

Het oude huis staat op instorten.
Het =
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 15 - Quiz

Het schoolexamen was moeilijk.
Moeilijk =
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Lien

Benoem de zelfstandige naamwoorden in de volgende zinnen. 

Slide 18 - Diapositive

Nederlands is een leuk vak. Zelfst. naamwoord?

Slide 19 - Question ouverte

Benoem de zelfstandige naamwoorden in de volgende zinnen. 

Slide 20 - Diapositive

In Nijmegen vinden elke zomer de zomerfeesten plaats. Zelf.naamw.

Slide 21 - Question ouverte

Benoem de bijvoeglijke naamwoorden in de volgende zinnen.

Slide 22 - Diapositive

De leuke docent deelt een lekkere traktatie uit.

Slide 23 - Question ouverte

Benoem de bijvoeglijke naamwoorden in de volgende zinnen.

Slide 24 - Diapositive

Het kleine, lieve meisje zingt een mooi liedje.

Slide 25 - Question ouverte

Slide 26 - Vidéo

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
Dit woord zegt iets over een werkwoord
B
Dit woord zegt iets over een voorzetsel
C
Dit woord zegt iets over een zelfstandig naamwoord
D
Dit woord zegt iets over een lidwoord

Slide 27 - Quiz


Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden?
A
zonnige
B
dag
C
zonnige , leren
D
leren

Slide 28 - Quiz

wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
aardappel
B
het
C
geweldige
D
gescoord

Slide 29 - Quiz

'Veel ' en 'weinig' zijn bijvoeglijk naamwoorden. Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over
A
een zelfstandig naamwoord
B
een werkwoord

Slide 30 - Quiz

Wat is geen bijvoeglijk naamwoord.
A
grote
B
dikke
C
fietsen
D
gekke

Slide 31 - Quiz


Wat is geen bijvoeglijk naamwoord?
A
groene
B
sterke
C
man
D
boze

Slide 32 - Quiz

Wat zijn bijvoeglijk naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 33 - Quiz

Goed geoefend!
Hoofdstuk 2 Via Vooraf blz. 50
Opdracht 1 t/m 6
timer
10:00

Slide 34 - Diapositive