Denk eraan: met spellingscontrole als je dyslexie hebt.
Slide 1 - Diapositive
Het Cito-examen lezen, kijken, luisteren en schrijven
Je krijgt 90 minuten de tijd.
Je maakt het examen op de computer.
Je krijgt één totaalcijfer voor lezen, luisteren en schrijven.
Ongeveer 30 meerkeuzevragen en 1 schrijfopdracht.
Je mag deze hulpmiddelen gebruiken: - Pen en papier - Woordenboek Nederlands
Slide 2 - Diapositive
Soorten examenvragen
De meeste vragen testen of je begrijpt waar een tekst of fragment over gaat, of je hoofd- en bijzaken kunt onderscheiden, of de inhoud betrouwbaar is, enz.
Af en toe krijg je een vraag over de betekenis van een woord of een zin.
Voorbeeld vraag over betekenis woord / zin
Slide 3 - Diapositive
Informeren
Instrueren
Overtuigen
Activeren
Betoog
Recept
Gebruiksaanwijzing
Nieuwsbericht
Interview
Ingezonden brief
Opiniestuk
Reclamefolder
Recensie
Achtergrondartikel
Slide 4 - Question de remorquage
Vragen over onderwerp en hoofdgedachte
Onderwerp - waar gaat de tekst over in een of enkele woorden?
Hoofdgedachte - wat wordt er in één zin over dat onderwerp gezegd in de tekst ? (Ook wel: de kortst mogelijke samenvatting van de tekst)
Slide 5 - Diapositive
In welk tekstdeel wordt de hoofdgedachte vaak herhaald of samengevat?
A
In de inleiding
B
In het middenstuk
C
In de tweede alinea
D
In het slot
Slide 6 - Quiz
Vragen over tekstrelaties
Tekstverbanden Wat voor een verband hebben twee of meerdere alinea's met elkaar?
Signaalwoorden Woorden die een signaaltje afgeven waaraan je het tekstverband kunt herkennen.
Slide 7 - Diapositive
Conclusie
Tegenstelling
Reden / argument
Oorzaak-gevolg
hoewel
dus
kortom
doordat
echter
want
daarom
toch
desondanks
als gevolg van
omdat
concluderend
maar
Slide 8 - Question de remorquage
Welke functies kan een inleiding van een tekst hebben?
A
Nieuwsgierig maken
B
Onderwerp introduceren
C
Conclusie geven
D
Aankondigen hoe de tekst in elkaar zit
Slide 9 - Quiz
Bestaat een informatieve tekst alleen maar uit feiten?
A
Ja, er worden geen meningen in genoemd
B
Nee, in een informatieve tekst staan vaak feiten, maar er kunnen net zo goed meningen in staan
C
Nee, in een informatieve tekst worden vooral meningen genoemd, maar wel van voor- & tegenstanders
Slide 10 - Quiz
Standpunten en argumenten
Standpunt - de mening die iemand over een onderwerp heeft. Ik vind dat... / Mijn mening is...
Argument - redenen waarmee je een ander overtuigt om er net zo over te denken.
Want, daarom, omdat,
Slide 11 - Diapositive
Wat zijn aanwijzingen voor een betrouwbare tekst?
A
Voor- en tegenstanders komen allebei aan het woord.
B
De auteur of programmamaker neemt zelf een duidelijk standpunt in.
C
Feiten worden objectief beschreven en de bronnen worden vermeld.
Slide 12 - Quiz
Vragen over toon en houding
Let in een kijk- en luisterfragment goed op hoe iemand iets zegt (intonatie) en naar zijn lichaamstaal (houding en gezichtsuitdrukking).
Zo kun je bepalen of iemand bijvoorbeeld enthousiast, boos of verrast is.
Slide 13 - Diapositive
Advertentie TIP
Lees de hele tekst en bekijk de plaatjes.
Bepaal:
Wil de schrijver iets verkopen of een idee overbrengen?
Doelgroep
Tekstdoel
timer
15:00
Slide 14 - Diapositive
Maak het eerste deel van het examen
Vraag 1 - 5 bij tekst 'Ons eten moet lokaler, kleinschaliger en dichter bij de natuur'
Vraag 6 - 8 bij een videofragment
Vraag 9 - 12 bij tekst 'Klanten kunnen webwinkels groener maken'
Vraag 13 - 14 bij een advertentie
timer
15:00
Slide 15 - Diapositive
Maak het de rest van het examen
Vraag 15 schrijfopdracht. Lees de opdracht goed. Volg de stappen van de onderdelen gewoon van boven naar beneden.
Vraag 16 - 20 bij tekst 'Boven land waait het veel minder hard dan vroeger'
Vraag 21 - 24 weer een videofragment
Vraag 25 - 27 bij tekst 'Ontstressen in een kattencafé: het kan in steeds meer Nederlandse steden'
timer
35:00
Slide 16 - Diapositive
Afsluiten
Klik op Overzicht --> Inleveren
Maximumscore was 40.
Tel 5 punten bij je leerlingscore op voor de schrijfopdracht.
Check je cijfer in de tabel.
Slide 17 - Diapositive
Tips voor het examen lezen, kijken en luisteren
Voor het examen:
Lees dagelijks een kwartiertje de krant (kan ook online)
Kijk iedere dag naar het nieuws of een actualiteitenprogramma (Jinek, Nieuwsuur, EenVandaag)
Tijdens het examen:
Zorg dat je goed uitgerust bent.
Lees de instructies (vooraf én bij de vragen) goed door.