Denk eraan: met spellingscontrole als je dyslexie hebt.
Slide 1 - Diapositive
Het Cito-examen lezen, kijken, luisteren en schrijven
Je krijgt 120 minuten de tijd.
Je maakt het examen op de computer.
Je krijgt één totaalcijfer voor lezen, luisteren en schrijven.
Ongeveer 30 meerkeuzevragen en 1 schrijfopdracht.
Je mag deze hulpmiddelen gebruiken: - Pen en papier - Woordenboek Nederlands
Slide 2 - Diapositive
Soorten examenvragen
De meeste vragen testen of je begrijpt waar een tekst of fragment over gaat, of je hoofd- en bijzaken kunt onderscheiden, of de inhoud betrouwbaar is, enz.
Af en toe krijg je een vraag over de betekenis van een woord of een zin.
Voorbeeld vraag over betekenis woord / zin
Slide 3 - Diapositive
Zoekend lezen TIP
De eerste tekst is zoekend lezen.
Markeer in de tekst waar je je antwoord hebt gevonden. Als je aan het einde van het examen tijd over hebt, kun je je antwoorden makkelijker controleren.
Maak vraag 1.
timer
12:00
Slide 4 - Diapositive
Vragen over toon en houding
Let in een kijk- en luisterfragment goed op hoe iemand iets zegt (intonatie) en naar zijn lichaamstaal (houding en gezichtsuitdrukking).
Zo kun je bepalen of iemand bijvoorbeeld enthousiast, boos of verrast is.
Slide 5 - Diapositive
Informeren
Instrueren
Overtuigen
Activeren
Betoog
Recept
Gebruiksaanwijzing
Nieuwsbericht
Interview
Ingezonden brief
Opiniestuk
Reclamefolder
Recensie
Achtergrondartikel
Slide 6 - Question de remorquage
Advertentie TIP
Lees de hele tekst en bekijk de plaatjes.
Bepaal:
Commerciële of ideële advertentie (iets verkopen of overtuigen van een mening)
Doelgroep
Tekstdoel
Maak t/m vraag 9. Je mag ook vast verder werken.
timer
15:00
Slide 7 - Diapositive
Vragen over onderwerp en hoofdgedachte
Onderwerp - waar gaat de tekst over in een of enkele woorden?
Hoofdgedachte - wat wordt er in één zin over dat onderwerp gezegd in de tekst ? (Ook wel: de kortst mogelijke samenvatting van de tekst)
Slide 8 - Diapositive
In welk tekstdeel wordt de hoofdgedachte vaak herhaald of samengevat?
A
In de inleiding
B
In het middenstuk
C
In de tweede alinea
D
In het slot
Slide 9 - Quiz
Vragen over tekstrelaties
Tekstverbanden Wat voor een verband hebben twee of meerdere alinea's met elkaar?
Signaalwoorden Woorden die een signaaltje afgeven waaraan je het tekstverband kunt herkennen.
Slide 10 - Diapositive
Conclusie
Tegenstelling
Reden / argument
Oorzaak-gevolg
hoewel
dus
kortom
doordat
echter
want
daarom
toch
desondanks
als gevolg van
omdat
concluderend
maar
Slide 11 - Question de remorquage
Welke functies kan een inleiding van een tekst hebben?
A
Nieuwsgierig maken
B
Onderwerp introduceren
C
Conclusie geven
D
Aankondigen hoe de tekst in elkaar zit
Slide 12 - Quiz
Bestaat een informatieve tekst alleen maar uit feiten?
A
Ja, er worden geen meningen in genoemd
B
Nee, in een informatieve tekst staan vaak feiten, maar er kunnen net zo goed meningen in staan
C
Nee, in een informatieve tekst worden vooral meningen genoemd, maar wel van voor- & tegenstanders
Slide 13 - Quiz
Standpunten en argumenten
Standpunt - de mening die iemand over een onderwerp heeft. Ik vind dat... / Mijn mening is...
Argument - redenen waarmee je een ander overtuigt om er net zo over te denken.
Want, daarom, omdat,
Slide 14 - Diapositive
Wat zijn aanwijzingen voor een betrouwbare tekst?
A
Voor- en tegenstanders komen allebei aan het woord.
B
De auteur of programmamaker neemt zelf een duidelijk standpunt in.
C
Feiten worden objectief beschreven en de bronnen worden vermeld.
Slide 15 - Quiz
Maak het de rest van het examen
Vraag 10 - 17 bij tekst 'Nu is de pauze verpest'
Vraag 18 schrijfopdracht. Lees de opdracht goed:
Wordt er gevraagd naar een artikel, schrijf dan een artikel. Wordt er gevraagd naar een e-mail, schrijf dan een e-mail.
Vraag 19 - 26 bij tekst 'Magic from Holland'
Vraag 27 - 30 weer een videofragment.
timer
30:00
Slide 16 - Diapositive
Afsluiten
Klik op Overzicht --> Inleveren
Maximumscore was 45.
Tel 5 punten bij je leerlingscore op voor de schrijfopdracht.
Check je cijfer in de tabel.
Slide 17 - Diapositive
Tips voor het examen lezen, kijken en luisteren
Voor het examen:
Lees dagelijks een kwartiertje de krant (kan ook online)
Kijk iedere dag naar het nieuws of een actualiteitenprogramma (Jinek, Nieuwsuur, EenVandaag)
Tijdens het examen:
Zorg dat je goed uitgerust bent.
Lees de instructies (vooraf én bij de vragen) goed door.