Herhaling Spelling Grammatica H5
Benoem de PV
Een gezin verloor in 2018 een camera.
Een gezin verloor in 2018 een camera.
1 / 41
La durée de la leçon est: 45 minÉléments de cette leçon
Benoem de PV
Een gezin verloor in 2018 een camera.
Een gezin verloor in 2018 een camera.
Slide 1 - Question ouverte
Benoem het WG
Een gezin verloor in 2018 een camera.
Een gezin verloor in 2018 een camera.
Slide 2 - Question ouverte
Benoem het O
Een gezin verloor in 2018 een camera.
Een gezin verloor in 2018 een camera.
Slide 3 - Question ouverte
Benoem de PV
Een Duitse toerist heeft de camera gevonden.
Een Duitse toerist heeft de camera gevonden.
Slide 4 - Question ouverte
Benoem het wg
Een Duitse toerist heeft de camera gevonden.
Een Duitse toerist heeft de camera gevonden.
Slide 5 - Question ouverte
Benoem het o
Een Duitse toerist heeft de camera gevonden.
Een Duitse toerist heeft de camera gevonden.
Slide 6 - Question ouverte
Benoem de pv.
De camera had ruim 10 jaar in een rivier gelegen.
De camera had ruim 10 jaar in een rivier gelegen.
Slide 7 - Question ouverte
Benoem het wg.
De camera had ruim 10 jaar in een rivier gelegen.
De camera had ruim 10 jaar in een rivier gelegen.
Slide 8 - Question ouverte
Benoem het o.
De camera had ruim 10 jaar in een rivier gelegen.
De camera had ruim 10 jaar in een rivier gelegen.
Slide 9 - Question ouverte
Benoem de pv.
De geheugenkaart was nog in orde.
De geheugenkaart was nog in orde.
Slide 10 - Question ouverte
Benoem het wg.
De geheugenkaart was nog in orde.
De geheugenkaart was nog in orde.
Slide 11 - Question ouverte
Benoem het o.
De geheugenkaart was nog in orde.
De geheugenkaart was nog in orde.
Slide 12 - Question ouverte
Benoem de pv.
Op een foto stond de auto van het gezin.
Op een foto stond de auto van het gezin.
Slide 13 - Question ouverte
Benoem het wg.
Op een foto stond de auto van het gezin.
Op een foto stond de auto van het gezin.
Slide 14 - Question ouverte
Benoem het o.
Op een foto stond de auto van het gezin.
Op een foto stond de auto van het gezin.
Slide 15 - Question ouverte
Benoem de pv.
De Duitser spoorde het gezin op met het kenteken.
De Duitser spoorde het gezin op met het kenteken.
Slide 16 - Question ouverte
Benoem het wg.
De Duitser spoorde het gezin op met het kenteken.
De Duitser spoorde het gezin op met het kenteken.
Slide 17 - Question ouverte
Benoem het o.
De Duitser spoorde het gezin op met het kenteken.
De Duitser spoorde het gezin op met het kenteken.
Slide 18 - Question ouverte
Benoem het de pv.
Het gezin was dolblij met de unieke foto's.
Het gezin was dolblij met de unieke foto's.
Slide 19 - Question ouverte
Benoem het de pv.
Het gezin was dolblij met de unieke foto's.
Het gezin was dolblij met de unieke foto's.
Slide 20 - Question ouverte
Benoem het het o.
Het gezin was dolblij met de unieke foto's.
Het gezin was dolblij met de unieke foto's.
Slide 21 - Question ouverte
Vul de goede vorm van het werkwoord in.
'(houden) ... je van meloen?' vraagt Lisa's moeder.
'(houden) ... je van meloen?' vraagt Lisa's moeder.
Slide 22 - Question ouverte
Vul de goede vorm van het werkwoord in.
De korting (gelden) .... voor alle producten.
De korting (gelden) .... voor alle producten.
Slide 23 - Question ouverte
Vul de goede vorm van het werkwoord in.
Eric (missen) ... zijn kleine zusje.
Eric (missen) ... zijn kleine zusje.
Slide 24 - Question ouverte
Vul de goede vorm van het werkwoord in.
De leerling (antwoorden) ... op de vraag van de docent.
De leerling (antwoorden) ... op de vraag van de docent.
Slide 25 - Question ouverte
Vul de goede vorm van het werkwoord in.
Hij (zetten, vt) ... zijn fiets tegen de muur.
Hij (zetten, vt) ... zijn fiets tegen de muur.
Slide 26 - Question ouverte
Vul de goede vorm van het werkwoord in.
Jij (laden, vt) ... je mobiel te vaak op.
Jij (laden, vt) ... je mobiel te vaak op.
Slide 27 - Question ouverte
Vul de goede vorm van het werkwoord in.
(laten)... die spullen eens liggen!
(laten)... die spullen eens liggen!
Slide 28 - Question ouverte
Vul het verkleinwoord in.
auto
auto
Slide 29 - Question ouverte
Vul het verkleinwoord in.
vriendin
vriendin
Slide 30 - Question ouverte
Vul het verkleinwoord in.
ring
ring
Slide 31 - Question ouverte
Vul het verkleinwoord in.
pinda
pinda
Slide 32 - Question ouverte
Vul het verkleinwoord in.
spel
spel
Slide 33 - Question ouverte
Vul het verkleinwoord in.
pony
pony
Slide 34 - Question ouverte
Vul het verkleinwoord in.
koning
koning
Slide 35 - Question ouverte
Vul de juiste vorm van het werkwoord in.
Op dat kruispunt (gebeuren) ... vaak een ongeluk
Op dat kruispunt (gebeuren) ... vaak een ongeluk
Slide 36 - Question ouverte
Vul de juiste vorm van het werkwoord in.
Die maaltijd was echt heerlijk (bereiden) ...
Die maaltijd was echt heerlijk (bereiden) ...
Slide 37 - Question ouverte
Vul de juiste vorm van het werkwoord in.
Pas op, die deur is net (schilderen) ....
Pas op, die deur is net (schilderen) ....
Slide 38 - Question ouverte
Vul de juiste vorm van het werkwoord in.
De twee boerderijen (branden) ... gisteren tot de grond toe af.
De twee boerderijen (branden) ... gisteren tot de grond toe af.
Slide 39 - Question ouverte
Vul de juiste vorm van het werkwoord in.
Heb jij mijn mailtje al (beantwoorden) ...
Heb jij mijn mailtje al (beantwoorden) ...
Slide 40 - Question ouverte
Vul de juiste vorm van het werkwoord in.
Het is nog maar net (gebeuren) ....
Het is nog maar net (gebeuren) ....
