Writing - hoofdletters en interpunctie

Hoofdletters en leestekens
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Hoofdletters en leestekens

Slide 1 - Diapositive

Today's lesson
Learning goal: Today I'm going to learn when and how to use capital letters and punctuation marks.

Planning:
- Learn while practising with questions.

Slide 2 - Diapositive

Hoofdletters en leestekens
Hoofdletters
Aan het begin van een nieuwe zin
Namen
Plaatsen
Feestdagen
I (ik)
Dagen en maanden
Punt
Einde van de zin
Afkortingen
Komma
Twee zinnen aan elkaar plakken
Opsomming of reeks woorden
Vraagteken
Aan het einde van een vraag

Slide 3 - Diapositive

Welk woord schrijf je met hoofdletter en welke niet?
WEL 
hoofdletter
GEEN
hoofdletter
apple
i
monday
weekend
month
easter
may
company

Slide 4 - Question de remorquage

Wanneer een hoofdletter in het Engels?
  1. Aan het begin van een zin
  2. Het woord ik
  3. Namen (mensen, geografische plaatsen, bedrijven, religies, etc.)
  4. Maanden, dagen en feestdagen
  5. Titels (bijvoorbeeld boeken en films)

Slide 5 - Diapositive

Welk woord moet met een hoofdletter in de volgende zin?
"i want to buy a new computer.
A
i
B
computer
C
new
D
buy

Slide 6 - Quiz

Welk woord moet met een hoofdletter in de volgende zin?
"My birthday is on 20th february."
A
birthday
B
february

Slide 7 - Quiz

Schrijf de zin opnieuw:
she lives near central park in new york.

Slide 8 - Question ouverte

Schrijf de zin opnieuw:
i can't make it this sunday.

Slide 9 - Question ouverte

Schrijf de zin opnieuw:
lisa does not like christmas, because of her aunt mary.

Slide 10 - Question ouverte

Slide 11 - Lien

Op naar de leestekens!

Slide 12 - Diapositive

Wat zet je aan het einde van een zin?
A
een uitroepteken
B
een vraagteken
C
een punt
D
een komma

Slide 13 - Quiz

Wanneer gebruik je een vraagteken?
A
Aan het einde van een zin.
B
Aan het einde van een vraagzin.
C
Wanneer je iets wil roepen.

Slide 14 - Quiz

Wanneer gebruik je een uitroepteken?
A
Aan het einde van een zin.
B
Aan het einde van een vraagzin.
C
Wanneer je iets wil roepen.

Slide 15 - Quiz

Welk leesteken gebruik je voor het woord 'but' of 'because'?
A
punt
B
een streepje
C
hoge komma
D
komma

Slide 16 - Quiz

Welk leesteken gebruik je voor een opsomming of een citaat (quote)?
A
een punt
B
een komma
C
een dubbele punt
D
een hoge komma

Slide 17 - Quiz

Wanneer gebruik je de hoge komma NIET?
A
Bij een afkorting
B
Bij een citaat
C
Bij een opsomming

Slide 18 - Quiz

Welke afkorting hieronder klopt?
A
don't
B
didnt
C
was'nt
D
did'nt

Slide 19 - Quiz

Welk woord is juist in deze zin:
.... going to the supermarket tonight.
A
Where
B
We're
C
Wear
D
Were

Slide 20 - Quiz

Mag ik 'gonna' of 'wanna' gebruiken in een schrijftoets?
A
Nee
B
Nee
C
Nee
D
Absoluut niet

Slide 21 - Quiz

Leestekens:
. > einde van een zin.
? > einde van een vraagzin.
! > wanneer je iets wil roepen.
, > voor but en because.
: > voor een opsomming of citaat
' > bij afkortingen of een citaat.
Gebruik géén 'gonna' of 'wanna' in een geschreven tekst!

Slide 22 - Diapositive

Well done!

Slide 23 - Diapositive