(fouten met) Verwijzen

Verwijzen

'Het meisje dat daar loopt.'
of
'Het meisje die daar loopt.'?
1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactif, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Verwijzen

'Het meisje dat daar loopt.'
of
'Het meisje die daar loopt.'?

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

De jongen koopt een fiets. De jongen fietst op zijn fiets naar huis. De jongen laat zijn fiets zien aan zijn moeder. De jongen is blij met zijn fiets.
Verwijswoorden

Slide 3 - Diapositive

De jongen koopt een fiets. Hij fietst erop naar huis. Hij laat hem zien aan zijn moeder. De jongen is er blij mee.
Verwijswoorden

Slide 4 - Diapositive

Verwijswoorden
  • verwijzen naar woorden die voor of na het verwijswoord staan.
  • Waar het naar verwijst noemen we het antecedent
  • Als je verwijst, houd je rekening met 
    - de-/het-woorden
    - het geslacht (m/v/o)
    - ook: hen/hun  en dat/wat

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Categorie 1

de-woorden
het-woorden

Lesboek blz. 100
eerste stukje

Slide 7 - Diapositive

de / het

de-woorden
verwijzen met deze, die

het-woorden
verwijzen met dit/dat

Slide 8 - Diapositive

Verwijzen

'Het meisje dat daar loopt.'
of
'Het meisje die daar loopt.'?
Dus...

Slide 9 - Diapositive

Categorie 2

mannelijk
vrouwelijk
onzijdig

Lesboek blz. 100
tweede stukje

Slide 10 - Diapositive

M / V / O
de-woorden
mannelijk / vrouwelijk

het-woorden
onzijdig

Slide 11 - Diapositive

Onzijdig
het-woorden zijn altijd onzijdig

Namen van landen, steden, provincies en clubs zijn altijd onzijdig

Slide 12 - Diapositive

M / V / O
mannelijk 
=> hij, hem, zijn   /   deze, die

vrouwelijk
=> zij, ze, haar   /   deze, die

onzijdig
=> het, zijn   /   dit, dat

Slide 13 - Diapositive

Mannelijk/vrouwelijk
de-woorden => mannelijk of vrouwelijk

Soms is het aan een woord te zien of het M / V is. Vaak niet. Dan geeft een woordenboek duidelijkheid.

Slide 14 - Diapositive

Mannelijk of vrouwelijk
Soms kan de zin zelf ook duidelijkheid geven:
  

Let op het woord 'hoed'
De hoed (m/v?) ligt niet op de kapstok. Hoe kan dat nou? Ik heb hem gister daar wel neergelegd en nu is ...(vul in)... weg. Grrrrr!

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Lien

Categorie 3

hen / hun

Lesboek blz. 100
derde stukje, eerste voorbeeld (veel Amerikanen enz.)

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Vidéo

Tja, en nu?

Ik heb hen/hun een nieuwe opdracht gegeven.

Ik zie hen/hun nooit meer.

Slide 19 - Diapositive

hen (meervoud)
Na een voorzetsel
Ik heb heel lang op hen/hun gewacht.

Als het lijdend voorwerp is
Ik zie hen/hun nooit meer.


Slide 20 - Diapositive

hun (meervoud)
Als het een bezittelijk voornaamwoord is
Dat is hen/hun nieuwe auto.

Als het meewerkend voorwerp is
Ik geef hen/hun een cadeautje.
Ik heb hen/hun een nieuwe opdracht gegeven.

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Lien

Slide 23 - Lien

Categorie 4

dieren / mensen

Lesboek blz. 100
derde stukje, derde voorbeeld (Onze zeehelden enz.)

Slide 24 - Diapositive

Let op!
- Naar dieren en dingen verwijs je met daar/waar+voorzetsel (daarvan, waarover) 
- Naar mensen verwijs je met voorzetsel+wie (van wie, over wie):

De SRV-man bij wie ik wekelijks boodschappen doe, beschikt over een luxe wagen, waarmee hij door het dorp rijdt


Verwijswoorden - dieren/mensen

Slide 25 - Diapositive

Mijn oma, ........................... ik elke dag een appje krijg, heeft een auto .......................... ze veel kilometers aflegt.
waarvan
van wie
waarmee
met wie

Slide 26 - Question de remorquage

Categorie 5

dat / wat

Lesboek blz. 100
derde stukje, vierde voorbeeld
(Het mooiste dat... enz.)

Slide 27 - Diapositive

Vergelijk
  • We hebben een zusje gekregen, wat we allemaal heel leuk vinden.
  • We hebben een zusje gekregen, dat we allemaal heel leuk vinden.

=> één letter verschil en de hele zin is anders. Leg uit.

Slide 28 - Diapositive

Dat
Weet je eigenlijk al... 

Slide 29 - Diapositive

Wat  (1)
Als het antecedent één van de volgende woorden is
alles, iets, niets, (het) enige, dat, datgene

=> Het enige wat je moet doen is een wekker zetten.
=> Alles wat ik voor je heb gedaan, ben je al vergeten.
=> Ik kan niets doen wat je gelukkig maakt. 
=> Dat wat je nu doet, is goed. 

Slide 30 - Diapositive

Wat (2)
Als het antecedent de overtreffende trap is
grootste, minste

Het leukste wat ik ooit heb gedaan is.....

Let op! Wat is het antecedent?
Het leukste boek dat/wat ik ooit heb gelezen is ....

Slide 31 - Diapositive

Wat (3)
Als het antecedent een hele zin is

Karin heeft een 4,0 voor wiskunde gehaald, wat ze heel vervelend vond om te vertellen. 

=> Het antecedent in de voorbeeldzin kun je ook als aparte zin gebruiken. Hij is helemaal compleet, klaar om te ontleden.

Slide 32 - Diapositive

Vergelijk
  • We hebben een zusje gekregen, wat we allemaal heel leuk vinden.
  • We hebben een zusje gekregen, dat we allemaal heel leuk vinden.

=> één letter verschil en de hele zin is anders. Leg uit.

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Lien

Aan het werk       
  • Blad (krijg je van docent)
  • => alle opdrachten

  • Lesboek
  • => opdracht 1 t/4 op blz. 101

Is huiswerk voor de volgende keer!

Slide 35 - Diapositive

Vorige week verscheen in de krant een artikel die veel stof deed opwaaien.
Fouten met verwijswoorden

Slide 36 - Diapositive

Naar de-woorden verwijs je met die, naar het-woorden met dat. Artikel is een het-woord, dus die moet dat zijn.

Vorige week verscheen in de krant een artikel die veel stof deed opwaaien.
Fouten met verwijswoorden

Slide 37 - Diapositive

De koninklijke familie dankt zijn status aan Willem van Oranje, de Vader des Vaderlands.
Fouten met verwijswoorden

Slide 38 - Diapositive

Het woord familie is vrouwelijk, dus zijn moet haar zijn.

De koninklijke familie dankt zijn status aan Willem van Oranje, de Vader des Vaderlands.
Fouten met verwijswoorden

Slide 39 - Diapositive

Veel Amerikanen weten niet dat New York vroeger Nieuw Amsterdam heette, maar daar kun je hen niet de schuld van geven als ze er op school niets over geleerd hebben.
Fouten met verwijswoorden

Slide 40 - Diapositive

Na een voorzetsel en als lijdend voorwerp gebruik je hen, maar als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel gebruik je hun: hen moet hun zijn.
maar daar kun je hen niet de schuld van geven als ze er op school niets over geleerd hebben.
Fouten met verwijswoorden

Slide 41 - Diapositive

Finland staat al jaren bekend om haar uitstekende onderwijsresultaten.
Fouten met verwijswoorden

Slide 42 - Diapositive

Namen van landen, provincies, steden en clubs en ook verkleinwoorden zijn het-woorden, waarnaar je verwijst met het en zijn: haar moet zijn zijn.

Finland staat al jaren bekend om haar uitstekende onderwijsresultaten.
Fouten met verwijswoorden

Slide 43 - Diapositive

Onze zeehelden, waarnaar in veel steden straten zijn vernoemd, waren geen lieverdjes.
Fouten met verwijswoorden

Slide 44 - Diapositive

Naar dieren en dingen verwijs je met waar+voorzetsel (waarover, waarvoor enz.), maar naar mensen met voorzetsel + wie (over wie, voor wie enz.), dus waarnaar moet naar wie zijn.
Fouten met verwijswoorden

Slide 45 - Diapositive

Het mooiste dat ik ooit voor mijn verjaardag heb gekregen, is een gouden armband.
Fouten met verwijswoorden

Slide 46 - Diapositive

Het verwijswoord wat gebruik je om te verwijzen naar een overtreffende trap: mooiste is een overtreffende trap, dus dat moet wat zijn.
Fouten met verwijswoorden

Slide 47 - Diapositive