Blok 2 week 4 les 4

-eren
-enen
-elen
1 / 20
suivant
Slide 1: Carte mentale
SpellingBasisschoolGroep 6

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon

-eren
-enen
-elen

Slide 1 - Carte mentale

Wat is de tegenwoordige tijd?
A
wij staren
B
wij staarden
C
wij hebben gestaard

Slide 2 - Quiz

Wat is de tegenwoordige tijd?
A
Jip zwom
B
Jip heeft gezwommen
C
Jip zwemt

Slide 3 - Quiz

Wat is de tegenwoordige tijd?
A
Ilse reed
B
Ilse rijdt
C
Ilse heeft gereden

Slide 4 - Quiz

Wat is de tegenwoordige tijd?
A
zij miauwde
B
zij hebben gemiauwd
C
zij miauwt

Slide 5 - Quiz

Wat is de tegenwoordige tijd?
A
Mo trommelt
B
Mo trommelde
C
Mo heeft getrommeld

Slide 6 - Quiz

Wat is de tegenwoordige tijd?
A
ik kuch
B
hij kuchte
C
hij heeft gekucht

Slide 7 - Quiz

Tegenwoordige tijd of verleden tijd?

hij koos
A
Tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 8 - Quiz

Tegenwoordige of verleden tijd?

zij sprong
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 9 - Quiz

Tegenwoordige tijd of verleden tijd?

hij schonk
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 10 - Quiz

Tegenwoordige tijd of verleden tijd?

zij vocht
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 11 - Quiz

Welke klank zit er in het woord

euro's?
A
korte klank
B
lange klank
C
tweetekenklank
D
medeklinker

Slide 12 - Quiz

Welke klank zit er in het woord

de tapijten?
A
korte klank
B
lange klank
C
tweetekenklank
D
medeklinker

Slide 13 - Quiz

Dictee

Slide 14 - Question ouverte

Dictee

Slide 15 - Question ouverte

Dictee

Slide 16 - Question ouverte

Dictee

Slide 17 - Question ouverte

Dictee

Slide 18 - Question ouverte

Dictee

Slide 19 - Question ouverte

Dictee
Zin

Slide 20 - Question ouverte