HV2: Tekstverbanden en signaalwoorden Lezen 3


1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 18 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon


Slide 1 - Diapositive

Welkom!
Plannning:
- Lezen in je leesboek,
- Lesdoelen bespreken,
- Uitleg tekstverbanden en signaalwoorden,
- Zelfstandig werken aan Plot 26,
- Afsluiting.

Slide 2 - Diapositive

Lesdoelen:
- Ik weet wat een tekstverband is.
- Ik weet wat signaalwoorden zijn.
- Ik weet waarom we signaalwoorden gebruiken.


Slide 3 - Diapositive

TEKSTVERBANDEN

Zorgen ervoor dat

woorden, zinnen en alinea's

met elkaar samenhangen.

Slide 4 - Diapositive

SIGNAALWOORDEN

Aan een

signaalwoord

zie je met

welk tekstverband

je te maken hebt.

Slide 5 - Diapositive

SOORTEN TEKSTVERBANDEN

- chronologisch verband

- opsommend verband

- tegenstellend verband

- toelichtend verband

- voorwaardelijk verband

- redengevend verband

- oorzakelijk verband

- concluderend verband

(en meer)

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Op de volgende dia's bespreek ik de meest voorkomende tekst- verbanden en signaalwoorden nogmaals.

Slide 8 - Diapositive

CHRONOLOGISCH VERBAND, dit wordt in Plot26 TIJDAANGEVEND VERBAND genoemd. 

Slide 9 - Diapositive

Ik heb goed geleerd voor de toets. 
Daarna heb ik thee gedronken met mijn vriendin.

De zinnen zijn met elkaar verbonden.
Aan het woordje DAARNA kun je zien wat de zinnen met elkaar te maken hebben. 
Er zit namelijk een tijdsvolgorde in.
Dit noem je een CHRONOLOGISCH verband

Slide 10 - Diapositive

OPSOMMEND VERBAND

Slide 11 - Diapositive

Ik heb goed geleerd voor de toets. Eerst heb ik woordjes geleerd en de zinnen heb ik geoefend. Ook heeft moeder me overhoord.

De zinnen zijn met elkaar verbonden. 
Aan de woordjes EERST, EN en OOK kun je zien wat de zinnen met elkaar te maken hebben. 
Er wordt namelijk iets opgesomd.
Dit noem je een OPSOMMEND verband

Slide 12 - Diapositive

TEGENSTELLEND VERBAND

Slide 13 - Diapositive

Ik heb goed geleerd voor de toets, maar ik heb een onvoldoende gehaald.

De zinnen zijn met elkaar verbonden.
Aan het woordje MAAR kun je zien wat de zinnen met elkaar te maken hebben. 
Er zit namelijk een tegenstelling in.
Dit noem je een TEGENSTELLEND verband

Slide 14 - Diapositive

TOELICHTEND VERBAND

Slide 15 - Diapositive

Het hotel is ook geschikt voor jonge kinderen. Denk aan een kinderopvang en een grote speeltuin.

Tussen de zinnen is een verband. 
Aan de woorden DENK AAN kun je zien wat de zinnen met elkaar te maken hebben. 
Er wordt namelijk iets toegelicht.
Dit noem je een TOELICHTEND verband

Slide 16 - Diapositive

Signaalwoorden:
Chronologisch verband; vroeger, later, nu eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen etc. 

Opsommend verband; ten eerste, ten tweede, om te beginnen, verder, ten slotte, en , niet alleen, maar ook, getallen en dots

Slide 17 - Diapositive

Signaalwoorden:
Tegenstellend verband; maar, hoewel, tegenover, daarentegen, echter, toch, ofschoon, aan de ene kant/ aan de andere kant, ondanks dat etc. 

Toelichtend verband (voorbeeld); bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, neem nou etc. 

Slide 18 - Diapositive