Unit 4 - 2HV

Unit 4 
*Vraagwoorden 
* If & when 
* Bijwoorden
* Tag Questions 

2Hb & 2Vs 
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare school

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Unit 4 
*Vraagwoorden 
* If & when 
* Bijwoorden
* Tag Questions 

2Hb & 2Vs 

Slide 1 - Diapositive

WH-Questions
  • What 
  • Who
  •  Where
  • Why
  • Which
  • Whose
  • When 
  • How 

Slide 2 - Diapositive

8 different WH-questions
  1. Who = Wie
  2. Whose = Van wie / wiens
  3. What = Wat
  4. Where = Waar
  5. When = Wanneer
  6. Why = Waarom
  7. Which = Welke
  8. How = hoe

Slide 3 - Diapositive

WH Questions - Basisregel:
De zinnen houden zich meestal aan deze volgorde:

Slide 4 - Diapositive

Fill in the right WH-question word:

______ kind of sandwich is this?
A
Whose
B
Who
C
What
D
All three are possible.

Slide 5 - Quiz

Fill in the right WH-question word:

____ is the nearest supermarket?
A
Whose
B
When
C
Where
D
Who

Slide 6 - Quiz

Choose the correct WH-word.
___ is your best friend?
A
why
B
where
C
what
D
who

Slide 7 - Quiz

Choose the correct WH-word.
___ 's your email address?
A
who
B
what
C
when
D
why

Slide 8 - Quiz

Extra oefenen, met WH questions? 
Klik hier, je komt op een website om extra te oefenen!

Slide 9 - Diapositive

if or when ?

Slide 10 - Diapositive

IF or WHEN






Slide 11 - Diapositive

If & when

Slide 12 - Diapositive

If = als/indien
  • Je gebruikt 'if' als je niet zeker weet of iets gaat gebeuren of om een voorwaarde aan te geven.

Example: 
  • If you don't do to bed now, you are grounded!
  • You should stand up if an elderly lady enters a full bus.

Slide 13 - Diapositive

When = wanneer/toen/als
  • Je gebruikt 'when' als je wel zeker weet dat iets gaat gebeuren.

Example: 
  • When I get home I'll go straight to bed.
  • Call us when you arrive at the station.

Slide 14 - Diapositive

(if/when) it rains tomorrow, we can't have a picnic.
A
If
B
When

Slide 15 - Quiz

I'm going to London. I'll phone you (if/when) I get back.
A
if
B
when

Slide 16 - Quiz

My parents will buy me a car (if/when) I turn eighteen.
A
if
B
when

Slide 17 - Quiz

We'll catch the train (if/when) we leave immediately.
A
if
B
when

Slide 18 - Quiz

Extra oefenen, met IF & WHEN? 
Klik hier, je komt op een website om extra te oefenen!

Slide 19 - Diapositive

Adjectives    

  • Adjectives zijn bijvoegelijk naamwoorden  
  • Bijvoegelijk naamwoorden:  zeggen iets over een persoon of of een zelfstandig naamwoord   
 

Slide 20 - Diapositive

Adverbs
  • Adverbs zijn bijwoorden
  • Bijwoorden zeggen iets over een werkwoord (1), een bijvoegelijk naamwoord (2), een ander bijwoord (3) óf een voltooid deelwoord (4) 

Slide 21 - Diapositive

Adverbs
  1. Je maakt een adverb door - LY erachter te zetten 
    careful - carefully, hopeful - hopefully
      
  2. Sommige adverbs, kan je geen -LY acher zetten
    early, late, fast & hard  

  3. Ook zijn er - onregelmatige - adverbs, bijvoorbeeld: 
    good – well  
 

Slide 22 - Diapositive

adverb
A
bijwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 23 - Quiz

Adjective or adverb?

We have a FANTASTIC sister.

A
Adjective
B
Adverb

Slide 24 - Quiz

Is 'fast' an adjective or an adverb?

'She is an EXTREMELY fast worker.'
A
adjective
B
adverb

Slide 25 - Quiz

Is 'fast' an adjective or an adverb?

'She is an extremely FAST worker.'
A
adjective
B
adverb

Slide 26 - Quiz

Is 'easy' an adjective or an adverb?

'These questions are easy.'
A
adjective
B
adverb

Slide 27 - Quiz

Adjective or Adverb?

The car drives really FAST.
A
adjective
B
adverb

Slide 28 - Quiz

Adjective or adverb?

It is a BEAUTIFUL ship.

A
Adjective
B
Adverb

Slide 29 - Quiz

Extra oefenen, met ADVERBS? 
Klik hier , je komt op een website om extra te oefenen!

Slide 30 - Diapositive

Tag Questions
Mevrouw u heeft de toets nagekeken, toch?  
U heeft het toch wel gedaan, ?  
Het is nu wel echt tijd, of niet?  
 
  • “Toch” “he” “of niet” are not used in English  
  • To express the same meaning/effect; we use tag questions  

Slide 31 - Diapositive

Tag Questions
In de les heb je een tag question schema gekregen, 
leer dit schema! 
 
  •   

Slide 32 - Diapositive

Extra oefenen, met TAG QUESTIONS? 
Klik hier,  je komt op een website om extra te oefenen!

Slide 33 - Diapositive

Unit 4 
Wat kan je nog meer doen om te oefenen? 
* bekijk de worksheets (en nogmaals naar de dingen die fout gingen) 
* Maak de testyourselves bij de online omgeving van het boek 
--> nicolaas.nl / leermiddelen / engels (malmberg) 

Slide 34 - Diapositive