H3 Spelling blok 5 leestekens

Spelling blok 5: leestekens
Leestekengebruik is belangrijk! Het zorgt ervoor dat je tekst soepel leest.
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Spelling blok 5: leestekens
Leestekengebruik is belangrijk! Het zorgt ervoor dat je tekst soepel leest.

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

In welke zin kloppen de leestekens?
A
'Enig,' riep de man uit, 'dit staat u geweldig!'
B
'Enig, riep de man uit, 'dit staat u geweldig!
C
'Enig', riep de man uit, 'dit staat u geweldig!'
D
'Enig riep de man uit, dit staat u geweldig!'

Slide 3 - Quiz

Welke leestekens gebruik je bij een citaat?
A
Uitroeptekens en dubbele punt
B
Dubbele punt en aanhalingstekens

Slide 4 - Quiz

In welke zin kloppen de leestekens niet?
A
Neem je ook koffie, brood, en melk mee?
B
Ik ga morgen vragen hoe ik dit moet oplossen.
C
Waarom ga je niet lekker voetballen?
D
Kun je me uitleggen hoe ik dit op moet lossen?

Slide 5 - Quiz

Waar kloppen de leestekens?
A
Robin zei: 'Wie gaat er mee naar de Mac?'
B
Robin zei Wie gaat er mee naar de Mac?
C
Robin zei: Wie gaat er mee naar de Mac?
D
Robin zei 'Wie gaat er mee naar de Mac?'

Slide 6 - Quiz

In welke zin kloppen de leestekens niet?
A
Ben je nog steeds zo moe?
B
Als je nu niet ophoudt, stuur ik je weg.
C
Hij moet rennen want, zijn bus komt eraan.
D
Neem je ook koffie, brood en melk mee?

Slide 7 - Quiz

In welke zin kloppen de leestekens niet?
A
Ik haal morgen wel boodschappen en bloemen.
B
In mijn auto heb ik nog wel wat brood, drinken en fruit.
C
Hoe komt het dat je de toets zo slecht gemaakt hebt?
D
Hij gaat niet dus, moet zijn zusje het maar doen.

Slide 8 - Quiz

In welke zin kloppen de leestekens?
A
Als jij niet gaat wil ik ook niet.
B
Ik heb hoofdpijn dus ik blijf thuis.
C
Waarom eet jij nooit bananen?
D
Hoe groot is jullie auto.

Slide 9 - Quiz

(Leestekens en spaties)
De minister ........
A
zei: ' Ik wacht af. "
B
zei: "Ik wacht af."
C
zei:" Ik wacht af."

Slide 10 - Quiz

Waar kloppen de leestekens?
A
Vanavond eten we, aardappelen, boontjes, en een gehaktbal.
B
Vanavond eten we aardappelen, boontjes, en een gehaktbal.
C
Vanavond eten we aardappelen, boontjes en een gehaktbal.
D
Vanavond eten we aardappelen boontjes en een gehaktbal.

Slide 11 - Quiz

Accenttekens
Met accenttekens geef je aan hoe je een woord uitspreekt. Er zijn twee soorten accenttekens:
1. Klemtoonteken
2. Uitspraakteken

Slide 13 - Diapositive

1. Klemtoonteken
Met een klemtoonteken leg je extra nadruk op een woord. Je gebruikt hiervoor altijd een accent aigu. Klanken die je met twee letters schrijft, krijgen twee accenten. 
Voorbeelden:
Dat had ik écht niet gezien.
Dat duurt nog héél lang.
Nee, ik wil weten hoe het met jóú gaat. 

Slide 14 - Diapositive

2. Uitspraakteken
Met een uitspraakteken geef je aan hoe je een klinker uitspreekt. Met een accent aigu maak je de klank langer.
Voorbeelden: café, saté

Met een accent grave maak je de klank korter. 
Voorbeelden: crème, caissière

Slide 15 - Diapositive

Het accent circonflexe gebruik je bij sommige Franse leenwoorden. 
Voorbeelden: gênant, enquête

Andere uitspraaktekens
Cedille: Curaçao, reçu
Umlaut: überhaupt, röntgen
Tilde: señor

Slide 16 - Diapositive

scène
A
goed
B
fout

Slide 17 - Quiz

Je bent blij, hé?
A
goed
B
fout

Slide 18 - Quiz

Hé, kom eens hier!
A
goed
B
fout

Slide 19 - Quiz

facade
A
goed
B
fout

Slide 20 - Quiz

Juiste spelling: façade

Slide 21 - Diapositive

per sé
A
goed
B
fout

Slide 22 - Quiz

piñata
A
goed
B
fout

Slide 23 - Quiz

buhne
A
goed
B
fout

Slide 24 - Quiz

juiste spelling: bühne

Slide 25 - Diapositive

opticiën
A
goed
B
fout

Slide 26 - Quiz

juiste spelling: opticien

Slide 27 - Diapositive

Dit is wél belangrijk!
A
goed
B
fout

Slide 28 - Quiz

etage
A
goed
B
fout

Slide 29 - Quiz

Française
A
goed
B
fout

Slide 30 - Quiz

acné
A
goed
B
fout

Slide 31 - Quiz

juiste spelling: acne

Slide 32 - Diapositive

Ik wil óók mee.
A
goed
B
fout

Slide 33 - Quiz

congierge
A
goed
B
fout

Slide 34 - Quiz

juiste spelling: congiërge

Slide 35 - Diapositive

EINDE

Slide 36 - Diapositive

Maak opdracht 5
Blok 5 spelling
online of op blz. 220

Slide 37 - Diapositive