Relative Pronouns

Relative Pronouns

1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Relative Pronouns

Slide 1 - Diapositive

Exercise 2 (p. 137)
1 embarrassed
2 ridiculous
3 reassuring
4 cruel
5 resilient
6 supportive
7 cautious
8 cowardly
9 weak
10 balanced
11 tedious

Exercise 1 (p. 136-137)


Slide 2 - Diapositive

A relative clause is een bijzin

Mijn moeder, die alle dagen van de week werkt, is altijd moe

Slide 3 - Diapositive



What is a relative clause?!

Slide 4 - Diapositive


The thief who robbed an old lady was sent to jail.


Functie: Een betrekkelijke bijzin geeft extra informatie over iets of iemand.



Slide 5 - Diapositive

Relative pronouns
Relative pronoun verwijst naar:
that
who
whose
which
where
persoon, dier, ding
persoon
bezit
dier, ding
plaats
Na een komma gebruik je nooit 'that'

Slide 6 - Diapositive

Relative pronouns
  • Verwijzen terug naar een eerder genoemd woord
  • Verbinden twee zinsdelen aan elkaar

Martin played Tennis with Sophie, who was slightly injured.





relative pronoun
Noa sold her phone, which was old and damaged.
relative pronoun

Slide 7 - Diapositive

Relative pronouns
Je kunt een betrekkelijk voornaamwoord weglaten als
  • het al duidelijk is om wie of wat het gaat
  • het pronoun NIET op het onderwerp slaat
  • er een voornaamwoord achter staat







The flowers which he gave me were beautiful.


Persoonlijk: ik, jij, hij, etc.
Bezittelijk: mijn, zijn, onze, etc.
Wederkerend: me, je, zich, etc.
The flowers he gave me were beautiful.

Slide 8 - Diapositive

Relative clauses
In het Nederlands: betrekkelijke bijzinnen
Functie: geeft extra informatie

Defining relative clauses:  onmisbare informatie

Non-defining relative clauses:  onbelangrijke informatie

Beginnen vaak met een betrekkelijk voornaamwoord

Slide 9 - Diapositive

Defining relative clauses
Defining relative clauses:  onmisbare informatie
  • Staan in het midden/einde van de zin
  • Je gebruikt geen komma's!




He is the doctor who helped my grandmother.


This is the airport where I lost my bag.

Slide 10 - Diapositive

Non-defining relative clauses
Non-defining relative clauses:  onbelangrijke informatie
  • Staan in het midden/einde van de zin
  • Begint en eindigt met een komma
  • Je mag GEEN that gebruiken





The Times, which is published in London, is a daily newspaper.


The Times is a daily newspaper.

Slide 11 - Diapositive

Relative pronouns
  • Who / which samen met een voorzetsel gebruiken
  • Voorzetsel staat meestal achteraan in de bijzin.
  • Voorzetsel kan ook vooraan staan: formeler
  • 'Who' verandert met voorzetsel soms in 'whom'
The officer, who Leed told his story to, was shocked.
The officer, to whom Leed told his story, was shocked.

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

We had spaghetti for dinner last night, .... is my favourite meal.
A
whom
B
whose
C
which
D
who

Slide 14 - Quiz

The boy ………... cat has just died will stay at home today.
A
whom
B
which
C
whose
D
that

Slide 15 - Quiz

This is the woman .......
asked Tim for money yesterday.
A
who
B
which

Slide 16 - Quiz

Do you like the dog .....
is under the table?
A
Who
B
Which

Slide 17 - Quiz

Mag hier "that" ?
The only Bond film ... I like is Skyfall.
A
Wel
B
Geen

Slide 18 - Quiz

Mag hier "that" ?
Thom, .... is in my class, is 15 years old.
A
Wel
B
Geen

Slide 19 - Quiz

WORK ON:
Exercise 5 & 6
Page 139 & 140

Slide 20 - Diapositive