19-11 4H Naamvallen vaste voorzetsels + keuzevoorzetsels

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 5

Grammatik Naamvallen

Inhalt

Start: Stappenplan
1) Zinsdelen 

2) Vaste voorzetsels
3) Keuzevoorzetsels

Naamvallen 1e, 3e, 4e

1e naamval                Onderwerp

                         3e naamval                Meewerkend voorwerp

                        4e naamval                Lijdend voorwerp           

Hoe vind je het Onderwerp? 

Wie/wat + gezegde*

* gezegde zijn alle werkwoorden in de zin

Hoe vind je het Meewerkend Voorwerp?

Je kunt voor het zinsdeel denkbeeldig 'aan' of 'voor' zetten

Hoe vind je het Lijdend Voorwerp?

hhgghhj

Wie/wat + gezegde + Onderwerp

Wat is het ONDERWERP in deze zin?
Der Direktor ruft sein Lehrer an

Wat is het MEEWERKEND VOORWERP in deze zin?

Hast du deiner Freundin ein Buch geschenkt?

Wat is het LIJDEND VOORWERP in deze zin?
Karl ist ein guter Torwart

Der Gruppe & Ein Gruppe

De bezittelijke voornaamwoorden horen bij de EIN Gruppe!

D.. Zug (m) hatte Verspätung

1. der
2. dem
3. den
4. die

Mark kann sein.. Kugelschreiber (m) nicht finden

1. sein
2. seinen
3. seinem
4. seiner

Der Mann schickt sein.. Frau (v) ein.. Karte (v)

1. seinem, ein
2. seiner, einer
3. seiner, eine
4. seinen, einer

D.. Madchen (o) gibt d.. Jungen eine neue Hose

1. Die, den
2. Das, den
3. Die, dem
4. Das, dem

Mein.. Hund (m) hat unser.. Sofa (o) beschädigt

1. meinen, unserem
2. mein, unser
3. meiner, unseren
4. meinem, unser

Ich habe d.. Schlussel (m) dein.. Frau (v) gegeben

1. die, deine
2. der, deiner
3. der, deine
4. den, deiner

2) Vaste voorzetsels

Vaste voorzetsels

Weißt du noch welcher Fall es ist?

durch, für, gegen, ohne, um, bis, entlang --> 4e naamval

aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, außer, gegenüber, entgegen
--> 3e naamval

Ich fahre mit d.. Zug (m)

1. der
2. das
3. dem
4. die

Er kommt aus d.. Wohnung (v).

1. der
2. die
3. das
4. dem

Er geht durch .......... Zimmer (o)

1. einen
2. ein
3. eines
4. eine

Meine Schwester ist bei d..... Zahnarzt(m).

1. der
2. dem
3. die
4. das

Ohne ........... Vater werde ich es nicht tun.

1. mein
2. meiner
3. meinen
4. meine

3) Keuzevoorzetsels

Keuzevoorzetsels

Sommige voorzetsels hebben in het Duits een vaste naamval.

Andere kunnen zowel vast een 4e als een 3e naamval krijgen.

Gelukkig is hier een makkelijk ezelsbruggetje voor!

Een auto met vier wielen rijdt.

Een auto met drie wielen staat stil.

Beweging is 4e naamval

Bevinden is 3e naamval

Keuzevoorzetsels

Ich gehe morgen nicht in ....... Schule.

1. die
2. der

Das Papier liegt unter ...... Teppich.

1. dem
2. den

Ich legte mich auf ........ Bett.

1. meinem
2. mein

Die Zeitung liegt schon wieder unter .... Tisch.

1. dem
2. den

Ich sitze auf ....... Pferd und warte auf......Freund.

1. dem, dem
2. das, den
3. dem, den
4. das, dem

Verder oefenen

www.passito.be

Nog verder oefenen

Na klar: Online grammaticatrainer

https://www.duits.de/vaklokaal/grammatica/naamvallen/