Het werkwoord 'aller'

Het werkwoord 'aller'
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Het werkwoord 'aller'

Slide 1 - Diapositive

Het werkwoord 'aller'
'Aller' betekent in het Nederlands 'gaan'.



'Aller' is een onregelmatig werkwoord, net als 'être' en 'avoir' die je eerder hebt geleerd.

Slide 2 - Diapositive

Het werkwoord 'aller' vervoegen:
Frans
Nederlands
je vais
ik ga
tu vas
jij gaat
il/elle va
hij/zij gaat
on va
wij/men gaat
nous allons
wij gaan
vous allez
u gaat/jullie gaan
ils/elles vont
zij gaan

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

ergens naartoe gaan...
aller à = gaan naar

Achter het vorige rijtje zet je dus gewoon à.

Je vais à Groenlo           Ik ga naar Groenlo
Il va à Paris                       Hij gaat naar Parijs
Vous allez à  l'école     Jullie gaan naar school

Slide 5 - Diapositive

Het werkwoord 'aller' vervoegen:
Let op!
il = hij en elle = zij

Wanneer er op de plek van het onderwerp 1 naam of een zelfstandig naamwoord in het enkelvoud staat kun je deze vervangen door il/elle:

Monique va ...
Lucas va ...
Ma soeur va ...

Slide 6 - Diapositive

Het werkwoord 'aller' vervoegen:
Let op!
ils/elles = zij (meervoud)

Wanneer er op de plek van het onderwerp meerdere namen of een zelfstandignaamwoord in het meervoud staat kun je deze vervangen door ils/elles:

Monique et Lucas vont ... 
Les frères vont ...

Slide 7 - Diapositive

Vul de goede vorm van 'aller' in:
je ...
A
vais
B
vas
C
va
D
vont

Slide 8 - Quiz

Vul de goede vorm van 'aller' in:
on ...
A
vas
B
va
C
allons
D
allez

Slide 9 - Quiz

Vul de goede vorm van 'aller' in:
vous ...
A
allons
B
allez
C
aller
D
vont

Slide 10 - Quiz

Vul de goede vorm van 'aller' in:
elle
A
vais
B
vas
C
va
D
vont

Slide 11 - Quiz

Je ... chez mes grands-parents.
A
va
B
vas
C
vont
D
vais

Slide 12 - Quiz

Vul de goede vorm van 'aller' in:
Les amis ...
A
va
B
allons
C
vont
D
aller

Slide 13 - Quiz

Vul de goede vorm van 'aller' in:
nous ...
A
allons
B
allez
C
vont
D
aller

Slide 14 - Quiz

ik ga
jij gaat
hij gaat
zij gaat
wij/we gaan
u gaat/jullie gaan
zij gaan
nous allons
tu vas
ils vont
vous allez
on va
elles vont
je vais
il va
elle va

Slide 15 - Question de remorquage

De toekomende tijd
Als je iets wilt zeggen in het Frans dat nog moet gaan gebeuren, dan gebruik je een vorm van 'aller' + een heel werkwoord.

Zinsvolgorde wordt dan:
onderwerp + vorm van aller + heel werkwoord + rest van zin

Slide 16 - Diapositive

De toekomende tijd
Zinsvolgorde wordt dan:
onderwerp + vorm van aller + heel werkwoord + rest van zin

Voorbeelden:
Je vais faire du shopping à Amsterdam. --> Ik ga shoppen in Amsterdam.
Il va acheter un nouveau pantalon. --> Hij gaat een nieuwe broek kopen.

Slide 17 - Diapositive

Elle (gaat bezoeken) la Tour Eiffel.
A
vais visiter
B
vas visiter
C
va visiter
D
visiter

Slide 18 - Quiz

Vous (gaat dragen) une robe rouge.
A
allons porter
B
allez porter
C
vont porter
D
porter

Slide 19 - Quiz

Tu (gaat vinden) ton livre!
A
vais trouver
B
vas trouver
C
allez trouver
D
vont trouver

Slide 20 - Quiz

Vul de juiste vorm van 'aller' in.
Ils ...... en ville.
A
vont
B
vas
C
va
D
vais

Slide 21 - Quiz

Vul de juiste vorm van 'aller' in.
Nous ..... manger.
A
vont
B
va
C
allons
D
allez

Slide 22 - Quiz

Il ... au collège.
A
vais
B
vas
C
va
D
vont

Slide 23 - Quiz

Vul de juiste vorm van 'aller' in.
Tu ..... au cinéma?
A
vont
B
vas
C
vais
D
va

Slide 24 - Quiz

Vul de juiste vorm van 'aller' in.
Elle ..... à la maison.

Slide 25 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van 'aller' in.
Je ..... faire du tennis.

Slide 26 - Question ouverte

Schrijf nu zelf een Franse zin met het werkwoord aller.

Slide 27 - Question ouverte

Voilà: fini!

Slide 28 - Diapositive