Kruispunten

Vandaag leer je over kruispunten 

Uitleg juf Lonneke
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
VerkeerBasisschoolGroep 7

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Vandaag leer je over kruispunten 

Uitleg juf Lonneke

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Wie mag er eerst? 

Slide 6 - Diapositive

Wie mag er eerst?
A
de auto
B
de voetganger
C
de fietser

Slide 7 - Quiz

uitleg 2 wie eerst

Slide 8 - Diapositive

wat betekent dit bord?
A
Pas op; je nadert een gevaarlijk kruispunt
B
Je nadert een voorrangsweg. Je moet voorrang geven
C
je rijdt op een voorrangsweg
D
Bestuurders mogen deze weg aan beide kanten niet inrijden

Slide 9 - Quiz

Wat betekent dit bord?
A
Stop altijd! Geef voorrang aan iedereen van links en rechts rijden.
B
Je mag deze straat niet inrijden.
C
Pas op, hier is een rotonde.
D
Pas op, hier is een gevaarlijk kruispunt.

Slide 10 - Quiz

Wat betekent dit bord?
A
Verboden in te rijden.
B
Alcoholcontrole.
C
Hier is geen weg.
D
Gevaarlijk kruispunt.

Slide 11 - Quiz

Wat betekent dit bord als jij rijdt?
A
Jij mag voorgaan.
B
Pas op: voorrangsweg.
C
Jij mag niet voorgaan.
D
Pas op: gevaarlijk kruispunt

Slide 12 - Quiz

Wat betekent dit bord?
A
Je moet je omdraaien
B
Dit is een rotonde

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Het is rustig op het kruispunt. Waar mag je lopen?
A
op de stoep
B
op de weg, want er is niemand

Slide 16 - Quiz

Wie heeft er voorrang op een gewoon kruispunt?
A
Bestuurders van rechts
B
Bestuurders van links
C
Degene met de grootste auto

Slide 17 - Quiz

Wat is de goede volgorde van voorrang?
A
Juan, Anna en Mo
B
Anna, Juan en Mo
C
Mo, Juan en Anna

Slide 18 - Quiz

Wie heeft er voorrang?
A
De fietser
B
De auto

Slide 19 - Quiz

Wie heeft er voorrang?
A
De jongen met de pet
B
Het meisje

Slide 20 - Quiz

Wie heeft er voorrang?
A
1. rode auto, 2. witte auto, 3. fiets
B
1. fiets, 2. rode auto, 3. witte auto
C
1. fiets, 2. witte auto, 3. rode auto
D
1. rode auto, 2. fiets, 3. witte auto

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Hoe vond je het om deze verkeersles te maken?

Slide 24 - Question ouverte

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 25 - Question ouverte