Hoofdstuk 8 Rekenen met tijd

Hoofdstuk 8 Rekenen met tijd
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
RekenenMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 8 Rekenen met tijd

Slide 1 - Diapositive

Rekenen met tijd
Doel
Je kent de eenheden van tijd (seconden, minuten, uren)
Je kunt de eenheden van tijd omrekenen. 

Slide 2 - Diapositive

Eenheden van tijd
Eenheden van tijd
1 minuut            - 60 seconden
1 kwartier           - 15 minuten
1 half uur            - 30 minuten
1 uur                    - 60 minuten of 4 kwartieren of
                               3.600 seconden
1 dag (etmaal)  - 24 uren
1 week                - 7 dagen
1 maand            - 28, 29, 30 of 31 dagen
1 kwartaal         - 3 maanden of 13 weken
1 jaar                   - 365 dagen of 52 weken of 
                               12 maanden
1 decennium     -10 jaar
1 eeuw               - 100 jaar

Slide 3 - Diapositive

Zet op volgorde van kort naar lang:
etmaal
kwartaal
eeuw
minuut
uur

Slide 4 - Question de remorquage

tijd omrekenen 

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Digitale tijd
Hoeveel uur heeft een dag?
Wat is de digitale tijd van de klok in de ochtend?
Wat is de digitale tijd van de klok in de avond?


Slide 8 - Diapositive

Hoe laat is het op deze klok?
Het is ochtend.

Slide 9 - Question ouverte

Hoe laat is het op deze klok?
Het is avond.

Slide 10 - Question ouverte

Hoe laat is het?
Sleep de juiste tijden naar de klok
5:30
17:30
15:30
4:30
3:30
6:25
16:30
18:25

Slide 11 - Question de remorquage

Hoe laat is het?
Sleep de juiste tijden naar de klok
00:40
23:40
20:12
12:40
08:12
11:40
01:08
01:40

Slide 12 - Question de remorquage

Je wilt met de trein van Kampen naar Zwolle. De trein vertrekt om 10:02 uur. Het is nu 09:42. Hoe lang duurt het nog voordat de trein vertrekt?
A
12 minuten
B
18 minuten
C
20 minuten
D
30 minuten

Slide 13 - Quiz

Als 5 januari op een dinsdag valt, op welke dag valt dan 23 januari?
A
zondag
B
zaterdag
C
donderdag
D
woensdag

Slide 14 - Quiz

Huiswerk

Werkboek:
Hoofdstuk 8
Opdracht 1 t/m 4

Slide 15 - Diapositive