1kader 4.3 Lezen

Welkom bij                         4.3 Lezen

Leg je spullen klaar 


1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Welkom bij                         4.3 Lezen

Leg je spullen klaar 


Slide 1 - Diapositive

4.3 Lezen 
4.3 Lezen: Welke doelen gaan we behalen?






Slide 2 - Diapositive

4.3  Lezen lesdoelen (24 t/m 41)

1. tekstdoelen herkennen: informeren en amuseren
2. herkennen wat een instructie is
3. verwijswoorden herkennen
4. signaalwoorden herkennen die een tijdsvolgorde aangeven


Slide 3 - Diapositive

4.3 leerteksten/lesstof
  • tekstdoelen (27)
  • verwijswoorden (29)
  • signaalwoorden van tijdsvolgorde (33)
  • instructies 

Slide 4 - Diapositive

4.3 Lezen 
Welke opdrachten maken we?  






opdr. 2-8

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Vidéo

Signaalwoorden (lesstof)

Slide 7 - Diapositive

Aan de slag: 2 t/m 8 

Slide 8 - Diapositive

4.3 Verwijswoorden en tekst 3
opdracht:
9, 10, 11, 12

afmaken 2 t/m 8

Extra? opdracht 15 



timer
20:00

Slide 9 - Diapositive

Aan de slag: Instructie
4.3: opdracht 13  (15 mag) 

Klaar? 4.3  16 t/m 20
timer
1:00

Slide 10 - Diapositive

Signaalwoorden (lesstof)

Slide 11 - Diapositive

4.3 leerteksten/lesstof
  • tekstdoelen (27)
  • verwijswoorden (29)
  • signaalwoorden van tijdsvolgorde (33)
  • instructies (ook 5.4) 

Slide 12 - Diapositive

Welke signaalwoorden geven een tegenstelling aan? (33)

Slide 13 - Question ouverte

Noteer 3 signaalwoorden die een tijdsvolgorde aangeven. (33)

Slide 14 - Question ouverte

Een instructie, herken je aan?

a. de titel                           d. stapjes (met cijfers ervoor)
b. vetgedrukte tekst      e. zin begint met gebiedende wijs
c. eventuele plaatjes
A
a-b-c-d
B
a-c-d-e
C
c-d-e
D
d-e-c

Slide 15 - Quiz

Waarom gebruikt een schrijver verwijswoorden? (29)

Slide 16 - Question ouverte

Waar kan een verwijswoord naar verwijzen?
A
één woord of meer woorden
B
een woordgroep
C
meestal naar een mens
D
één woord, meer woorden, een zin

Slide 17 - Quiz

Waarnaar verwijst 'Zij'?
De buurmeisjes Isa en Karin lopen in de regen. Zij worden nat.
A
De buurmeisjes Isa en Karin
B
Isa en Karin
C
de regen

Slide 18 - Quiz

Waarnaar verwijst 'Daar'?
We gingen met de auto naar Frankrijk. Daar heb ik van genoten.
A
de auto
B
Frankrijk
C
We gingen met de auto naar Frankrijk.

Slide 19 - Quiz

Waarnaar verwijst 'Het'?
Ik kreeg een koffer cadeau.
Het was een groot exemplaar.
A

Slide 20 - Quiz

Aan de slag: opdr. 16 t/m 20 (4.3)
 Klaar?

1. Test jezelf
2. Taak
timer
1:00
nabespreken:
18 c 18d 
19c 19d 
20b

Slide 21 - Diapositive

Evalueren
Hoe word jij beter in Begrijpend Lezen? 

Slide 22 - Diapositive