Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Omschrijf het begrip 'sociale stratificatie'
Slide 1 - Question ouverte
SOCIALE STRATIFICATIE =
Groepen binnen de maatschappij worden in lagen ingedeeld. Tussen die lagen bestaat ongelijkheid. Er ontstaat bijgevolg een hiërarchie of maatschappelijke rangorde.
Slide 2 - Diapositive
Het belangrijkste criterium om te bepalen tot welke stand iemand behoort in een standensamenleving is ...
A
Je eigen klasse
B
Je afkomst
C
De fabriek waar je ouders werken
D
Grondbezit
Slide 3 - Quiz
In de standenmaatschappij hebben de clerus en adel voornamelijk veel ... . (antwoord in 1 woord)
Slide 4 - Question ouverte
In de standenmaatschappij hebben de boeren, handelaars en ambachtslui voornamelijk veel ... . (antwoord in 1 woord)
Slide 5 - Question ouverte
In de klassenmaatschappij bepalen vooral .... verschillen de ongelijkheid
A
economische
B
landbouwgrond
C
de stand van je ouders
D
ses
Slide 6 - Quiz
Hoe hadden de bourgeoisie (of kapitalisten) hun status verdiend?
A
Door hun werk
B
Door hun opleiding
C
Door hun vermogen (bvb. kapitaal / geld)
D
Zowel antwoord A, B als C zijn correct.
Slide 7 - Quiz
Konden arbeiders (het proletariaat) zich, theoretisch, opwerken naar een hogere klasse (de bourgeoisie) in de klassenmaatschappij?
A
Ja!
B
Nee!
Slide 8 - Quiz
Dankzij de opkomst van de ... kon halverwege de 20e eeuw heel wat mensen uit de lagere klassen opklimmen naar de middenklassen.
A
ongelijkheid
B
ses
C
fabrieken
D
sociale zekerheid
Slide 9 - Quiz
Binnen onze huidige maatschappij is mobiliteit mogelijk: je kunt tot een hogere klasse toetreden door je eigen verdienste. Vandaar dat we ook spreken van een ..... samenleving.
A
ongelijke
B
gesloten
C
meritocratische
D
open
Slide 10 - Quiz
Vandaag, binnen onze huidige maatschappij, bepaalt vooral ... tot welke 'klasse' iemand behoort.
A
het economische verschil
B
je afkomst
C
de sociaal-economische status (SES)
Slide 11 - Quiz
Bekijk de afbeelding, de quizvraag staat op de slide na de afbeelding.
Horizontale mobiliteit = binnen dezelfde sociale laag, dezelfde SES
Verticale mobiliteit = veranderen van sociale laag (stijgen of dalen), andere SES
Slide 19 - Diapositive
Begrippen mobiliteit:
Intragenerationele mobiliteit = binnen je eigen leven (verticaal of horizontaal)
Intergenerationele mobiliteit = t.o.v. de vorige generatie (verticaal of horizontaal)
Slide 20 - Diapositive
Nu Yusuf zijn bachelordiploma op zak heeft, wil hij nog voor een master gaan.
A
Verticale en intragenerationele mobiliteit
B
Verticale en intergenerationele mobiliteit
C
Horizontale en intragenerationele mobiliteit
D
Horizontale en intergenerationele mobiliteit
Slide 21 - Quiz
Milan start volgende week in een ander bankfiliaal, dichter bij huis. Op die manier zal hij ’s morgens niet meer in de file staan en zijn job als bankbediende kan hij gewoon blijven uitoefenen.
A
Verticale en intragenerationele mobiliteit
B
Verticale en intergenerationele mobiliteit
C
Horizontale en intragenerationele mobiliteit
D
Horizontale en intergenerationele mobiliteit
Slide 22 - Quiz
Sinds Thomas gescheiden is, heeft hij het moeilijker om rond te komen. Zijn huis heeft hij dan ook moeten inruilen voor een huurappartement.
A
Verticale en intragenerationele mobiliteit
B
Verticale en intergenerationele mobiliteit
C
Horizontale en intragenerationele mobiliteit
D
Horizontale en intergenerationele mobiliteit
Slide 23 - Quiz
Louise wil net zoals haar vader politieagent worden. Ze hoopt dan ook dat ze slaagt voor de toegangsproeven.
A
Verticale en intragenerationele mobiliteit
B
Verticale en intergenerationele mobiliteit
C
Horizontale en intragenerationele mobiliteit
D
Horizontale en intergenerationele mobiliteit
Slide 24 - Quiz
De moeder van Eliz is prof aan een universiteit. Eliz start vandaag aan de hogeschool. Zij wil meer genieten van het leven en niet van ’s morgens tot ’s avonds aan het werk zijn, zoals haar moeder.