weer en klimaat

weer en klimaat
1 / 52
suivant
Slide 1: Diapositive
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 52 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

weer en klimaat

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 2 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

klimaten op aarde 
klimaat

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

klimaat
  • Klimaat= Het gemiddelde weer in een gebied gemeten over 30 jaar. 
  • Weer= Toestand van de atmosfeer op een bepaalde plaats, kan snel veranderen.

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het verschil tussen weer en klimaat?

Slide 5 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Tropisch regenwoudklimaat 

  • Rond de evenaar
  • Nooit kouder dan 18 graden
  • Veel regen, hele jaar door

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Rond de evenaar is er een tropisch klimaat.
Wat hoort bij een tropisch klimaat
A
Het is er koud en nat
B
Het is er warm en nat
C
Het is er koud en weinig regen
D
Het is er warm en weinig regen

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Savanneklimaat

  • Lage breedte
  • Nooit kouder dan 18 graden
  • Regen in bepaalde seizoenen 
  • soms wat begroeiing

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat hoort niet bij een savanneklimaat?
A
Regenseizoen
B
Het is hier altijd boven de 20 graden
C
Lage begroeiing met af en toe een boom
D
De savanne ligt naast het tropische klimaat

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

savanneklimaat
A
temperatuur komt nooit boven de 0 graden
B
klimaat met meestal hoge temperaturen en vrijwel geen neerslag
C
de temperatuur is altijd hoger dan 18 graden en er is een droge en een natte tijd

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Steppeklimaat

  • Lage breedte
  • Nooit kouder dan 18 graden
  • Bijna geen regen
  • soms wat lage struiken

Slide 11 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een steppeklimaat?
A
Droog klimaat waar een paar maanden per jaar wat neerslag valt
B
Koud klimaat waarbij het in de zomer niet warmer is dan 10 graden
C
Droog klimaat waarbij heel het jaar geen neerslag valt
D
Klimaat me koele zomers en zachte winters met het hele jaar door neerslag

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Woestijnklimaat 

  • Lage breedte
  • Nooit kouder dan 18 graden
  • Geen regen
  • Bijna geen begroeiing 
  • Zandwoestijnen 
  • Rots en grindwoestijnen

Slide 13 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

je ziet een foto van een woestijnklimaat. Wat is het belangrijkste kenmerk van een woestijnklimaat?
A
het is heel droog
B
het is heel heet
C
het waait er veel
D
het is altijd bewolkt

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

gematigd zeeklimaat

  • Hogere breedte
  • Seizoenen
  • Zachte winters, koele zomers
  • Hele jaar valt neerslag
  • invloed van zee

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Noem twee kenmerken van het gematigd zeeklimaat.

Slide 16 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Landklimaat

  • Hogere breedte
  • Warme zomers en koude winters
  • Geen invloed van zee

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Een landklimaat heeft NIET...
A
Groot verschil in zomer en winter
B
Naaldbomen
C
Een zee
D
Loofbomen

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij een landklimaat zijn er
A
koele zomers, warme winters
B
hete zomers, warme winters
C
koele zomers, koude winters
D
hete zomers, koude winters

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Toendraklimaat

  • Hogere breedte
  • Zomer niet warmer dan 10 graden
  • Lage stuiken en mos

Slide 20 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een toendraklimaat?


A
Koud klimaat waarbij het in de zomer gemiddeld niet warmer is dan 0 °C.
B
Koud klimaat waarbij het in de zomer gemiddeld warmer is dan 10 °C.
C
Koud klimaat waarbij het in de zomer gemiddeld niet warmer is dan -10 °C.
D
Koud klimaat waarbij het in de zomer gemiddeld niet warmer is dan 10 °C.

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Poolklimaat

  • Hoge breedte
  • Hele jaar door koud, sneeuw en ijs
  • Rond de polen
  • In hooggebergten 

Slide 22 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

In een gebied met een poolklimaat zijn....
A
de winters warm en de zomers koel.
B
de winters lang en koud en de zomers warm.
C
de winters warm en de zomers heet.
D
de winters lang en koud en de zomers koel.

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Opdrachten maken
  • 2. klimaten op aarde
  • Maken: 1 - 6 (7 niet)

Slide 24 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

klimaten op lage breedte
  • Rond de evenaar
  • voornamelijk tropisch regenwoudklimaat 
  • Nooit kouder dan 18 graden
  • Veel regen, hele jaar door

Slide 25 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Temperatuurverschillen op aarde 

Slide 26 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Weet je waardoor wij op aarde temperatuurverschillen hebben?

Slide 27 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 28 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

De breedteligging 
Lezen tekst 

Slide 29 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Breedteligging =
A
Hoe ver een plaats van de evenaar af ligt
B
Hoe hogere breedte, hoe warmer
C
Hoe breder de zonnestralen hoe warmer
D
Hoe verder van de evenaar hoe warmer

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe komt het dat op hogere breedte de temperatuur anders is dan op lagere breedte?

Slide 31 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe hoger, hoe kouder
Lezen tekst 

Slide 32 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 33 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Zomer en winter
Lezen tekst 

Slide 34 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 35 - Lien

Cet élément n'a pas d'instructions

Leg uit hoe seizoenen ontstaan.

Slide 36 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

De seizoenen in Nederland
Zet de foto's bij het juiste seizoen

Slide 37 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Opdrachten maken
  • 3. Temperatuurverschillen op aarde
  • Maken: 1 - 5 (3 niet)

Slide 38 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Neerslag, hier veel en daar weinig 

Slide 39 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Waterkringloop

Slide 40 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

De kringloop van het water
Lezen tekst 

Slide 41 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 42 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Korte waterkringloop
Lange waterkringloop
Grondwater
Neerslag
Verdamping
Condenseren

Slide 43 - Question de remorquage

nu kun je je kennis testen. 
De kringloop van het water
Lezen tekst 

Slide 44 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke 3 vormen van water zijn er? geef ook een voorbeeld

Slide 45 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Waterdamp =
A
Water in vloeibare vorm
B
Water in gasvorm
C
Water in vaste vorm (ijs)

Slide 46 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een gletsjer?
A
Grote sneeuw torens waarbij er veel mensen omkomen
B
een scheur in een berg met sneeuw
C
Een gat in het ijs, waar sneeuw op ligt
D
Grote ijspakketten in de bergen, die ontstaan door ophoping van sneeuw.

Slide 47 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe ontstaat neerslag 
Lezen tekst 

Slide 48 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke 2 soorten van neerslag zijn er?

Slide 49 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is stijgingsregen?
A
Regen die ontstaat door afkoeling van lucht op grote hoogte.
B
Regen die ontstaat door verdamping van oppervlaktewater.
C
Regen die ontstaat door condensatie van waterdamp.
D
Regen die ontstaat door opstijgende vochtige lucht.

Slide 50 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is stuwingsregen
A
Neerslag die ontstaat door stijgende lucht tegen een gebergte
B
Neerslag die ontstaat door koude en warme lucht die botsen
C
Neerslag die ontstaat door verdamping van (zee)water
D
Sneeuw

Slide 51 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Opdrachten maken
  • 4. Neerslag, hier veel en daar weinig 
  • Maken: 1 - 6 (3 niet)

Slide 52 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions