2 Lijdende en bedrijvende zinnen

lijdende/  bedrijvende zin
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

lijdende/  bedrijvende zin

Slide 1 - Diapositive

WaT is het verschil tussen de lijdende en de bedrijvende vorm

Slide 2 - Question ouverte

Geef een voorbeeld van een bedrijvende zin.

Slide 3 - Question ouverte

Geef een voorbeeld van een lijdende zin

Slide 4 - Question ouverte

Wat is het onderwerp?
De cadeautjes worden vanavond door de mijn moeder gebracht.
A
De cadeautjes
B
worden gebracht
C
vanavond
D
door mijn moeder

Slide 5 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Mijn moeder brengt vanavond de cadeautjes.
A
Mijn moeder
B
brengt
C
vanavond
D
de cadeautjes

Slide 6 - Quiz

Bedrijvende zinnen

Wat is nu het verschil tussen deze twee zinnen als je kijkt naar het onderwerp?


- Mijn moeder brengt vanavond de cadeautjes.

- De cadeautjes worden vanavond door mijn moeder gebracht.


Slide 7 - Diapositive

Bedrijvende zinnen

Mijn moeder brengt vanavond de cadeautjes.


Bedrijvende zin!

Het onderwerp is actief. 

Het onderwerp DOET iets. 



Slide 8 - Diapositive

Lijdende zinnen

De cadeautjes worden vanavond door mijn moeder gebracht. 


Lijdende zin!

Het onderwerp is passief. 

Het onderwerp DOET niets. 

Er WORDT iets met het onderwerp

gedaan. 



Slide 9 - Diapositive

Lijdende zinnen

Kijk eens naar de volgende zin:

De cadeautjes worden vanavond gebracht. 


Nu staat er niet DOOR wie ze worden gebracht. Ook dit is een lijdende zin, want je kunt er een DOOR-BEPALING achter denken. 

De cadeautjes worden vanavond gebracht. (mijn moeder)







Slide 10 - Diapositive

Lijdende zinnen
Een lijdende zin heeft altijd een vorm van zijn/ worden + VD.

Het boek wordt vandaag gelezen. (door de hele klas)
Op Instagram worden vaak beroemdheden gevolgd. (door jonge meisjes) 

Slide 11 - Diapositive

Lijdende zinnen
Hoe herken je dus een lijdende zin:
1. Onderwerp doet niets, er wordt iets met het onderwerp gedaan. 
2. Er is een door-bepaling of je kunt die erbij denken.
3. Er staat altijd een vorm van zijn/ worden in de zin. 

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Lien

Lijdende vorm
Wanneer gebruik je de lijdende vorm?
1. Als je handelende persoon niet kent of als het voor de hand ligt wie de handelende persoon is. 
2. Als je de handelende persoon niet wil noemen.
3. Als je voor afwisseling wil zorgen. 

Een tekst bestaat uit beide vormen. Wissel lijdende en bedrijvende zinnen af, zodat je tekst prettig leest. Het voelt persoonlijker, dan als je alleen lijdende vormen gebruikt. 

Slide 14 - Diapositive

Exitticket
Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 15 - Diapositive

Hoeveel sterren geef je deze les?
A
1 ster
B
2 sterren
C
3 sterren
D
4 sterren

Slide 16 - Quiz

Noem drie dingen die je deze les geleerd hebt.

Slide 17 - Question ouverte

Noem twee vragen over de leerstof die je nog wil stellen?

Slide 18 - Question ouverte