Werkwoorden

Werkwoorden

Werkwoorden vervoegen in OTT en OVT

Werkwoorden vervoegen

Werkwoorden vervoegen betekent dat je de werkwoorden aanpast aan de persoon en de tijd waarin ze worden gebruikt.

Ronde 4

Quiztime!

Vul de zin in: Hij heeft _______ (werken) aan het project.

1. gewerkt
2. werkt
3. gewerkte
4. werken

Kies het voltooid deelwoord van het werkwoord 'koken'.

1. koken
2. kookte
3. kookt
4. gekookt

Vul de zin in: Zij _______ (zien) de film gisteren.

1. zag
2. zien
3. zie
4. zagen

Vul het voltooid deelwoord in: Hij heeft de taak ...

1. voltooiden
2. voltooid
3. voltooidt
4. voltooidde

Welk voltooid deelwoord hoort in deze zin? De kat heeft de muis ...

1. gevangen
2. gevangt
3. gevang
4. gevangene

Vul aan met het juiste voltooid deelwoord: Zij is naar de winkel ...

1. gaand
2. gaat
3. gingen
4. gegaan

Welk voltooid deelwoord past hier? Ik ben mijn sleutels ...

1. verloren
2. verloor
3. verlies
4. verlorenen

Vul in met het juiste voltooid deelwoord: De kinderen hebben ... gespeeld.

1. buitens
2. buitend
3. buiten
4. buitenste

Vorige week ik naar de film.

1. ging
2. gingen
3. gaat
4. ga

Gisteren zij op bezoek bij oma.

1. waren
2. is
3. was
4. ben

Vandaag ik heel vroeg op.

1. sta
2. stonden
3. staan
4. stond

Vorig jaar ik op vakantie naar Spanje.

1. gaan
2. gaat
3. ging
4. gingen

Vul het juiste regelmatige werkwoord in de verleden tijd in: Ik ____ (werken) gisteren aan mijn project.

1. werkt
2. werkte
3. werkten
4. werken

Welk regelmatig werkwoord in de verleden tijd past hier: Zij ____ (dansen) op het feestje.

1. dansten
2. dansen
3. danste
4. dans

Kies het juiste regelmatig werkwoord in de verleden tijd: Hij ____ (fietsen) gisteren naar school.

1. fietsen
2. fietste
3. fietst
4. fietsten

Invullen: Wij ____ (zwemmen) vorige zomer in de zee.

1. zwemmen
2. zweemden
3. zwommen
4. zwemt

Vul in: Zij ____ (reizen) naar Italië vorig jaar.

1. reist
2. reisde
3. reisden
4. reizen