Taal in beeld - Groep 5 - herhaling

• Nederlands
• Basisschool
• Groep 5

Herhaling blok 3

- Onderwerp

- Schrijven van een tekst

- Tegenwoordige tijd en verleden tijd

- Samenstellingen

Wat is het onderwerp?

- Wie of wat iets doet

- kan één of meerdere woorden zijn

Hoe vind je het onderwerp?

- Wie-doet-vraag

- Wat-doet-vraag

Wie of wat doet iets?

Wie-vraag

Hij gaat met mij een luchtje scheppen.

↓

Wie gaat met mij een luchtje scheppen?

Wat-vraag

In het bos staan veel grote bomen. 

↓

Wat staan in het bos? 

Ik loop met jou naar huis.

1. ik
2. loop

Wij gaan morgen naar de gym.

1. Wij
2. gaan
3. naar
4. gym

Tegenwoordige tijd en verleden tijd

Verleden tijd of tegenwoordige tijd?

Ik liep gisteren door de straat.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

Verleden tijd of tegenwoordige tijd?

Ik ga morgen naar het slaapfeestje.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

Samenstellingen

Roeiboot

Uit welke twee soort woorden bestaat het woord roeiboot?

1. beide zijn zelfstandige naamwoorden
2. Bijvoeglijk naamwoord en zelfstandig naamwoord
3. Werkwoord en zelfstandig naam woord

optellen

Uit welke twee soort woorden bestaat het woord optellen?

1. voorzetsel en werkwoord
2. Bijvoeglijk naamwoord en zelfstandig naamwoord
3. Werkwoord en voorzetsel

grootmoeder

Uit welke twee soort woorden bestaat het woord grootmoeder?

1. voorzetsel en werkwoord
2. Bijvoeglijk naamwoord en zelfstandig naamwoord
3. Werkwoord en voorzetsel

Schrijven van een verhaal

Vooraf:

Vragen stellen: wie, wat, wanneer, waar, waarom, hoe.

Tijdens:

Stop af en toe tijdens het schrijven. Denk even na.

Gaat het verhaal verder gebruik: dan, daarna, toen.

Gebeurt er wat anders? Gebruik: opeens, plotseling.

Na:

Kun je nog dingen veranderen? Moet er wat bij? 

Aan het werk!

→ Werkblad maken