Examentraining vmbo 4

Examentraining Nederlands
Welkom 4M!

Lesdoelen:
- tips voor het CE Nederlands
- examen dóen
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Examentraining Nederlands
Welkom 4M!

Lesdoelen:
- tips voor het CE Nederlands
- examen dóen

Slide 1 - Diapositive




Leesvaardigheid:
- meerkeuzevragen
- open vragen
- samenvattingsvragen




Schrijfvaardigheid:
- schrijfopdracht
Wat komt er in het examen Nederlands?

Slide 2 - Diapositive

Tips
  • Schrijf/streep/markeer in je examenboekje.
  • Gebruik kladpapier bij lange antwoorden en
      de schrijfopdracht.
  • Maak gebruik van het woordenboek.
  • Oefen op:
      www.eindexamensite.nl
      www.examenblad.nl

Slide 3 - Diapositive

Examenstrategie



In 6 stappen je examen (goed!) doorkomen!



Slide 4 - Diapositive

Stap 1



Blader eerst het examen helemaal door.

Slide 5 - Diapositive

Stap 2
Bekijk de schrijfopdracht:

- Wat voor tekst moet je schrijven?
- Wordt er een voorafgaande tekst uit het examen gebruikt?

Slide 6 - Diapositive

Stap 3
Deel je tijd in!

Je hebt 120 minuten (2 uur) de tijd. Houd hierbij ongeveer aan:

80 minuten leesteksten (70 + 10)
30 minuten schrijfopdracht
10 minuten controleren

Slide 7 - Diapositive

Stap 4
Markeer woorden en zinnen in vragen en teksten die je belangrijk vindt of die je helpen om het juiste antwoord te geven.

Slide 8 - Diapositive

Stap 5

Geef bij elke vraag antwoord!
Als je geen antwoord geeft, krijg je zeker geen punten. 

Controleer je antwoord door jezelf af te vragen: 
- Geeft mijn antwoord duidelijk antwoord op de vraag die wordt gesteld? 
- Begrijpt iemand anders het antwoord?

Slide 9 - Diapositive

Stap 6
Controleer je werk:

  • Heb je alle vragen beantwoord?
  • Heb je alle punten van de schrijfopdracht verwerkt?
  • Heb je spelling, zinsbouw, interpunctie en conventies gecontroleerd bij je schrijfopdracht?
  • Is je handschrift goed te lezen?

Slide 10 - Diapositive

Hoeveel tijd krijg je voor het CE Nederlands? (zonder extra tijd)
A
100 minuten
B
120 minuten
C
200 minuten
D
150 minuten

Slide 11 - Quiz

Welke teksten moet je in je examen kunnen schrijven?
A
brief, e-mail, opstel
B
brief, e-mail, artikel
C
brief, verhaal, opstel
D
brief, verhaal, artikel

Slide 12 - Quiz

Wat doe je als je op je examen een moeilijk woord tegenkomt?

Slide 13 - Question ouverte

Wat is GEEN signaalwoord van een opsommend tekstverband?
A
bovendien
B
daarnaast
C
niet alleen...maar ook
D
al met al

Slide 14 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met de hoofdgedachte van een tekst?
A
De mening van de schrijver.
B
Een samenvatting van de tekst in één zin.
C
Het antwoord op de vraag: 'Waar gaat de tekst over?'.
D
De belangrijkste functie van de inleiding.

Slide 15 - Quiz

Wat is de juiste manier om een zin te citeren?
A
Bij veel open vragen moet je een zin citeren. (r. 8-9)
B
"Bij veel open .... " (r. 8-9)
C
"Bij veel open vragen moet je een zin citeren (r. 8-9)."
D
"Bij veel open vragen moet je een zin citeren." (r. 8-9)

Slide 16 - Quiz

Welke schrijfopdracht kun je NIET op het examen tegenkomen?
A
artikel
B
recensie
C
zakelijke brief
D
zakelijke e-mail

Slide 17 - Quiz

Welke bewering is juist?
A
Na 'Betreft:' noteer je het onderwerp van de brief, met een kleine letter.
B
Na 'Betreft:' noteer je het onderwerp van de brief, met een hoofdletter.
C
Je begint de inleiding van de brief met een kleine letter.
D
De letters van jouw postcode schrijf je met kleine letters.

Slide 18 - Quiz

Welke voorbeeldzin is juist?
A
Ik schrijf deze brief na aanleiding van een opdracht voor school.
B
Ik schrijf deze brief, omdat ik na aanleiding van school een opdracht moet doen.
C
Ik schrijf deze brief naar aanleiding van een opdracht voor school.
D
Ik schrijf deze brief, omdat ik naar aanleiding van school een opdracht moet doen.

Slide 19 - Quiz

Welke voorbeeldzin is juist?
A
Zou u om 13 uur bij ons op school kunnen zijn voor het interview?
B
Zou u om 13.00 u. bij ons op school kunnen zijn voor het interview?
C
Zou u om 13.00 uur bij ons op school kunnen zijn voor het interview?
D
Zou u om 1 uur bij ons op school kunnen zijn voor het interview?

Slide 20 - Quiz

In welke zin is de komma NIET juist gebruikt?
A
Als het mogelijk is, zou ik graag een interview bij u afnemen.
B
Ik schrijf deze brief, omdat ik voor school een interview bij iemand moet afnemen.
C
Ik moet voor school een interview bij iemand afnemen, en daarom stuur ik u deze brief.
D
De vragen die ik voor het interview heb bedacht, zou ik graag aan u willen stellen.

Slide 21 - Quiz

Wat is NIET toegestaan bij het examen?
A
woordenboek
B
pennen
C
markeerstiften
D
Tipp-Ex

Slide 22 - Quiz

Welk punt valt er bij de schrijfopdracht NIET onder 'taalgebruik'?
A
conventies
B
spelling
C
formulering
D
interpunctie

Slide 23 - Quiz

Hoeveel punten kun je maximaal behalen voor taalgebruik bij de schrijfopdracht?
A
2
B
5
C
6
D
10

Slide 24 - Quiz

Welke drie mogelijke schrijfopdrachten zijn er?

Slide 25 - Question ouverte

Welk type woorden moet je zeker leren?
A
Signaalwoorden
B
Werkwoorden
C
Verwijswoorden
D
Functiewoorden

Slide 26 - Quiz

Tekst 3 is altijd een advertentie. Welk tekstdoel heeft een advertentie?

Slide 27 - Question ouverte

Sleep de verbanden naar de juiste signaalwoorden
timer
1:00
maar, daarentegen
Bijvoorbeeld, neem nou
Ten eerste, als laatste, ABC
Eerst, vervolgens, daarna
Doordat, waardoor
Tijdsvolgorde
Oorzaak- gevolg
Opsomming
Tegenstelling
Voorbeeld

Slide 28 - Question de remorquage

Disney neemt afscheid van de klassieke eigenschappen van de sprookjesprinses.

Rapunzel
afscheid disneyprinsessen
onderwerp
deelonderwerp
hoofdgedachte

Slide 29 - Question de remorquage

Welke woorden kunnen je helpen als je een vraag krijgt over het verband tussen twee alinea's?
A
werkwoorden
B
verwijswoorden
C
signaalwoorden
D
zelfstandige naamwoorden

Slide 30 - Quiz

Wat is een anekdote?
A
Een leesteken dat laat zien dat er een citaat begint.
B
Een kort, grappig verhaaltje over iets wat echt gebeurd is.
C
Een afsluiting van de tekst, waarin de schrijver een advies geeft.
D
Een korte inleiding van de tekst, waarin de schrijver zijn mening geeft.

Slide 31 - Quiz

Wat is een signaalwoord van een redengevend tekstverband?
A
want
B
echter
C
daarentegen
D
bovendien

Slide 32 - Quiz

Let's go!
We gaan nu een examen Nederlands doén!

Tijd: 120 minuten
Daarna bespreken we het examen!

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Vidéo

Slide 35 - Diapositive

Lezen en schrijven:

alle theorie doorlezen in je boek (alle hoofdstukken)
Filmpjes bekijken
woordenlijst leren/goed lezen
oefenen op examenblad.nl
oefen in de de methode online (trainen/Examensprint/De brug overstappen Lezen)





Slide 36 - Diapositive