Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
5.1 Koop jij op de markt?
Slide 1 - Diapositive
Marketing
Alles wat bedrijven doen om hun product te verkopen
Slide 2 - Diapositive
Soorten Markten
Concrete markt= Plaats waar op afgesproken tijden goederen worden verhandeld.
Abstracte markt = Het geheel van vraag en aanbod van één product.
Slide 3 - Diapositive
Vraag en Aanbod
Aanbod op de markt is alles wat producenten te koop aanbieden.
Vraag op de markt gaat over alles wat mensen willen kopen.
Slide 4 - Diapositive
5.2 Wat wordt de prijs
Slide 5 - Diapositive
inkoop
verkoop
Slide 6 - Diapositive
5.2 Wat wordt de prijs?
Vandaag leer je:
wat de inkoopprijs en de brutowinstopslag is
hoe je de verkoopprijs kunt berekenen
Slide 7 - Diapositive
5.2 Wat wordt de prijs?
Inkoopprijs €0,80 per muffin
Inkoopprijs:
de prijs die je als winkelier voor de producten betaalt
Verkoopprijs €1,20 per muffin
Verkoopprijs:
de prijs die je als winkelier berekent voor je product (aan de consument)
Brutowinst €0,40
Slide 8 - Diapositive
5.2 Wat wordt de prijs?
inkoopprijs
brutowinst +
verkoopprijs
€ 0,80
€ 0,40 +
€ 1,20
Brutowinst is meestal een % van de inkoopprijs
In ons voorbeeld is de brutowinstmarge 50%. Reken maar uit!!
Slide 9 - Diapositive
inkoopprijs brutowinst + verkoopprijs
Je wilt op de kerstmarkt kerststukjes verkopen
De materialen hiervoor koop je in voor € 2,00 per kerststukje
Je wilt een brutowinstmarge van 75% van de inkoopprijs
Voor welke prijs ga je het kerststukje verkopen?
€ 2,00
(75:100) x 2,00 = 1,50 +
€ 3,50
5.2 Wat wordt de prijs?
Slide 10 - Diapositive
5.2 Wat wordt de prijs?
Afzet:
het aantal producten dat je verkoopt
bijvoorbeeld: 14 muffins
Omzet:
het totale bedrag dat een bedrijf ontvangt door de verkoop van producten
(de inhoud van de kassa!!)
Slide 11 - Diapositive
5.2 Wat wordt de prijs?
Omzet:
je hebt 14 muffins verkocht
ze kosten € 1,20 per stuk
wat is je omzet?
14 x 1,20 = € 16,80
omzet = afzet x verkoopprijs
Slide 12 - Diapositive
5.3 Belasting op shoppen.
Slide 13 - Diapositive
Verkoopprijs
Inkoopprijs
brutowinstmarge __________________ +
Verkoopprijs
Slide 14 - Diapositive
De inkoopprijs van een Gucci-riem is € 150. De brutowinstmarge is 120%. Bereken de verkoopprijs.
timer
3:30
Slide 15 - Question ouverte
Consumentenprijs berekenen
Inkoopprijs
brutowinstmarge
__________________ +
Verkoopprijs
btw
__________________ +
Consumentenprijs = prijs die wij in de winkel betalen
Slide 16 - Diapositive
Filmpje
Een filmpje van de eco-show over hoe je de btw kunt berekenen.
Slide 17 - Diapositive
Slide 18 - Vidéo
5.4 Wat houd je over?
Slide 19 - Diapositive
verhoudingstabel
Slide 20 - Diapositive
Schema Nettoresultaat (overnemen)
Slide 21 - Diapositive
Omzet berekenen
GHC verkoopt warme sjaals. Na een dag heeft GHC 10 sjaals verkocht. De sjaals kosten € 3 per stuk. Bereken de omzet op die dag.
STAPPENPLAN UITWERKING:
Omzet = afzet x verkoopprijs
Afzet = 10 stuks
Verkoopprijs = € 3
Omzet = 10 x € 3 = € 30
Slide 22 - Diapositive
Inkoopwaarde
= het totale bedrag dat ik in de winkel betaal voor de inkoop van de producten
Bijvoorbeeld: ik koop tien sjaals in voor in totaal € 10
Slide 23 - Diapositive
Inkoopwaarde berekenen
In een maand heeft GHC 400 kerstengeltjes ingekocht bij de moeder van een leerling. De kerstengeltjes kosten € 2,50 per stuk bij de moeder van een leerling. Bereken de inkoopwaarde voor het GHC.
STAPPENPLAN UITWERKING:
Inkoopwaarde = afzet x inkoopprijs
Afzet = 400
Inkoopprijs = € 2,50
Inkoopwaarde = 400 x € 2,50 = € 1.000
Slide 24 - Diapositive
Nettoresultaat berekenen
Het Wijkcentrum Malburg koopt kerstbrood in bij de bakker voor € 1.680. Het wijkcentrum verkoopt in de maand december 800 kerstbroden voor € 2,40 per stuk. De bedrijfskosten in de maand december zijn € 140 in totaal.
Bereken het nettoresultaat voor het Wijkcentrum in december.
Nettoresultaat = Brutoresultaat - bedrijfskosten
Brutoresultaat = Omzet – Inkoopwaarde
Slide 25 - Diapositive
Netto resultaat berekenen (2)
3.Omzet = 800 x € 2,40 = € 1.920
4.Inkoopwaarde = € 1.680
5.Brutoresultaat = € 1.920 - € 1.680 = € 240
6.Nettoresultaat = € 240 - € 140 = € 100
Slide 26 - Diapositive
Vragen over hoofdstuk 5?
Slide 27 - Diapositive
Op een schaal van 1 tot 10 vond ik deze les en deze samenvatting een
Slide 28 - Sondage
Hoe goed ben je voorbereid op de toets van volgende week?