Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
oefenen H10 evolutie
Slide 1 - Diapositive
Noem de drie principes van de evolutietheorie
Slide 2 - Question ouverte
Wat kun je aflezen uit een stamboom?
Slide 3 - Question ouverte
Veel planten maken stoffen die hen beschermen tegen vraat door insecten. Plantenalkaloïden zijn zulke stoffen. Bij het Jacobskruiskruid (Senecio jacobaea) blijkt het gehalte aan alkaloïden te variëren van 0% tot 1% van het drooggewicht. Deze verscheidenheid berust op verschillen in genotype. Een leerling verwachtte dat alle jacobskruiskruidplanten een hoog gehalte aan alkaloïden zouden hebben. Hij baseerde zijn verwachting op zijn kennis van erfelijkheid. Noem de naam van het proces dat kan leiden tot uitsluitend jacobskruiskruidplanten met een hoog alkaloïdgehalte.
Slide 4 - Question ouverte
De Coloradokever leeft onder andere op de Aardappel (Solanum tuberosum L.), op de Tomaat (Solanum lycopersum L.) en op Bitterzoet (Solanum dulcamara L.).
Behoren deze planten tot hetzelfde genus (geslacht)? En tot dezelfde soort?
A
alleen tot hetzelfde genus
B
alleen tot dezelfde soort
C
zowel tot hetzelfde genus als de zelfde soort
Slide 5 - Quiz
Darwin gebruikte bij het opstellen van zijn evolutietheorie het begrip 'survival of the fittest'. Deze uitdrukking wordt meestal vertaald met 'het overleven van de sterksten'.
Welke van de onderstaande individuen worden in deze uitdrukking bedoeld met 'de sterksten'?
A
De individuen die de meeste kracht kunnen leveren.
B
De individuen die de meeste nakomelingen krijgen.
C
De individuen die het langste leven.
D
De individuen van de soorten die boven in de voedselpiramide staan.
Slide 6 - Quiz
Bij chimpansees komt regelmatig kindermoord voor. Een man doodt dan een of meer jongen in de groep. De wetenschapper Sarah Blaffer Hrdy uitte de veronderstelling dat de evolutionaire achtergrond van dit gedrag is dat een man de jongen die niet van hem zijn, uitschakelt. Zijn genen hebben dan meer kans zich in de populatie te handhaven.
Hoe noemt men deze veronderstelling van Sarah Blaffer Hrdy?
A
een hypothese
B
een conclusie
C
een resultaat een waarneming
Slide 7 - Quiz
De celbouw van de verschillende soorten micro-organismen wordt met elkaar vergeleken. Welke organismen hebben een celkern?
A
alleen de algen en de bacteriën
B
alleen de algen en de pantoffeldiertjes
C
alleen de bacteriën en de pantoffeldiertjes
D
zowel de algen, de bacteriën als de pantoffeldiertjes
Slide 8 - Quiz
"Symbion pandora" is zo speciaal dat hij in een aparte hoofdafdeling is geplaatst. Om te onderzoeken met welke andere diergroep het dier verwant is of met welke diergroep het een gemeenschappelijke voorouder heeft, onderzoekt men het DNA.
Wat onderzoekt men van het DNA om verwantschap te bepalen?
A
de basenvolgorde in DNA-moleculen
B
de lengte van DNA-moleculen
C
het aantal DNA-moleculen per cel
Slide 9 - Quiz
Als een populatie te klein wordt, neemt de overlevingskans van de populatie sterker af dan op grond van het probleem van paarvorming mag worden verwacht.
Waardoor neemt de kans op overleven af als de populatie kleiner wordt?
A
een kleine populatie heeft meer emigratie dan immigratie
B
een kleine populatie is een eenvoudige prooi voor roofdieren
C
een kleine populatie wordt makkelijk weggeconcurreerd
D
een kleine populatie heeft een kleine genetische variatie
Slide 10 - Quiz
Juist of onjuist:
1: Bij bacteriën ligt het DNA los in het cytoplasma 2: Koolstofdioxide en aminozuren zijn beide organische stoffen 3: Heterotrofe organismen kunnen organische stoffen maken uit alleen anorganische stoffen 4: In alle rijken komen eencelligen voor
Welke zijn waar?
Slide 11 - Question ouverte
Hoeveel olifanten kwamen voor in het Plioceen?
Slide 12 - Diapositive
In een bepaalde populatie komen ongeveer evenveel slakken met lichtgekleurde huisjes voor als slakken met donkergekleurde huisjes. De kleur van de huisjes is erfelijk bepaald. Door een verandering in de omgeving wordt de ondergrond waarop ze leven donkerder. Vogels eten daardoor slakken met lichte huisjes eerder op dan die met donkere. Na een paar generaties blijken er in die populatie bijna geen slakken met lichte huisjes meer te zijn.