Spelling groep 6

Welk woord is juist gespeld?
A
astronaut
B
astronout
C
astroonaut
D
austronaut
1 / 20
suivant
Slide 1: Quiz
NederlandsBasisschoolGroep 8

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Welk woord is juist gespeld?
A
astronaut
B
astronout
C
astroonaut
D
austronaut

Slide 1 - Quiz

Welk woord is juist gespeld?
A
Zij overhoren
B
zij overhoren
C
zij oeverhoren
D
zij ovurhoren

Slide 2 - Quiz

Wat is de verleden tijd van ik lieg?

A
ik liegde
B
ik loog

Slide 3 - Quiz

Wat is hij kijkt in de verleden tijd?
A
Hij kijkte
B
Hij kiekte
C
Hij keek

Slide 4 - Quiz

Welke is juist gespeld?
A
het huuswerk
B
het huiswerk
C
het huiiswerk
D
het huisswerk

Slide 5 - Quiz

Welk woord is juist gespeld?
A
de informatsie
B
de invormatie
C
de infoormatie
D
de informatie

Slide 6 - Quiz

Welk woord is juist gespeld?
A
alfabetish
B
alvabetich
C
alfabetisch
D
alfabetich

Slide 7 - Quiz

Welk woord is juist gespeld?
A
de index
B
de indeks
C
de indecx
D
de indeks

Slide 8 - Quiz

Welk woord is juist gespeld?
A
omdraaien
B
omdraajen
C
omdraaijen
D
omdraajien

Slide 9 - Quiz

Kies het juiste onderwerp uit de volgende zinnen. 

Slide 10 - Diapositive

Milan Verkerk raadt alle woordjes van de Engelse lijst.
A
Engelse
B
lijst
C
Milan Verkerk
D
raadt

Slide 11 - Quiz

Vorige week zei hij nog dat we gingen voetballen.
A
gingen
B
zei
C
hij
D
dat

Slide 12 - Quiz

Hij heeft tijdens het voetbaltoernooi heel hard zijn knie gestoten.
A
heeft
B
hard
C
gestoten
D
zijn

Slide 13 - Quiz

Kies de juiste persoonsvorm uit de zin. 

Slide 14 - Diapositive

Wanneer ben jij gevraagd om in de die musical te komen spelen?
A
gevraagd
B
komen
C
ben
D
spelen

Slide 15 - Quiz

Hij heeft naar voetbal gekeken.
A
verleden tijd
B
voltooid verleden tijd
C
tegenwoordige tijd

Slide 16 - Quiz

Kies de juiste tijd. 
Dus: tt, vt, voltooide tijd.

Slide 17 - Diapositive

Hij....gisteren naar school
A
liep
B
loopt
C
loopte

Slide 18 - Quiz

Wanneer....jij nou eens naar huis?
A
ging
B
gaat
C
ga
D
gaan

Slide 19 - Quiz

Welk woord is een langermaakwoord?
A
de rauwkost
B
de boom
C
de augurk
D
de politie

Slide 20 - Quiz