Taaltrap 18-2 Het verkeer

Welkom bij Nederlands

  • Telefoon in de telefoontas
  • Tas op de grond
  • Kauwgum in de prullenbak
  • Jas in je kluisje
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welkom bij Nederlands

  • Telefoon in de telefoontas
  • Tas op de grond
  • Kauwgum in de prullenbak
  • Jas in je kluisje

Slide 1 - Diapositive

Taaltrap 18-2
Het verkeer - blz. 190
Schrijf de woorden in je schrift. 

Leer ze uit je hoofd +
het lidwoord!

het verkeer

Slide 2 - Diapositive

de tankwagen
de jeep

Slide 3 - Diapositive

de bromfiets
de motor

Slide 4 - Diapositive

de scooter
de benzinepomp

Slide 5 - Diapositive

de snelweg
de brug

Slide 6 - Diapositive

het stoplicht
het verkeerslicht
het verkeersbord

Slide 7 - Diapositive

de tunnel
de caravan

Slide 8 - Diapositive

meervoud
meestal    -en
  • fietsen
  • borden
  • stoplichten
  • bruggen
  • wegen
  • pompen
soms   -s
  • sleutels
  • scooters
  • wagens
  • tunnels
onthouden / woorden uit het Engels:

  • stations
  • jeeps
  • caravans

Slide 9 - Diapositive

18.10 = blz. 191 
Schrijf in je schrift:
de wagen - de wagens
de caravan - de caravans 
Let op: de weg - de wegen
het fietspad - de fietspaden

Klaar? Bedenk nog 5 woorden!

Slide 10 - Diapositive

het voltooid deelwoord
In het Nederlands hebben we 3 tijden voor werkwoorden:
de tegenwoordige tijd
de verleden tijd
de voltooide tijd

De voltooide tijd = soms al voorbij
De voltooide tijd = gaat gebeuren

Slide 11 - Diapositive

het voltooid deelwoord
Bij het voltooid deelwoord moet ALTIJD een ander werkwoord
hebben        zijn        worden 


Jouw vriendin heeft een mooie tekening gemaakt.
Ik ben gisteren van de fiets gevallen.
Mijn ouders worden voor een feest gevraagd.

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

infinitief (het werkwoord)
zetten
leggen
missen
wonen
werken
praten
tekenen
bellen
voltooid deelwoord
ik heb gezet
ik heb gelegd
ik heb gemist
ik heb gewoond
ik heb gewerkt
ik heb gepraat
ik heb getekend
ik heb / ben  gebeld

Slide 14 - Diapositive

met de IK-vorm
ik heb gezet
ik heb gelegd
ik heb gemist
ik heb gewoond
ik heb gewerkt
ik heb gepraat
ik heb getekend
ik heb gebeld
met de HIJ / ZIJ vorm
hij heeft gezet
hij heeft gelegd
hij heeft gemist
hij heeft gewoond
hij heeft gewerkt
hij heeft gepraat
hij heeft getekend
hij heeft gebeld

Slide 15 - Diapositive


infinitief (het werkwoord)
zetten
leggen
missen
wonen
werken
vluchten
praten
tekenen
bellen

voltooid deelwoord
gezet
 gelegd
 gemist
 gewoond
gewerkt
gevlucht
 gepraat
 getekend
  gebeld
       Maak met elk voltooid deelwoord een zin. 

Slide 16 - Diapositive


infinitief (het werkwoord)
zetten
leggen


voltooid deelwoord
gezet
 gelegd

       Maak met elk voltooid deelwoord een zin. 
Bijvoorbeeld:
Mijn moeder heeft een kopje koffie gezet.
Wij hebben de boeken in de kast gelegd.
Ik heb als chauffeur gewerkt.

Slide 17 - Diapositive

Eerder klaar?

Slide 18 - Diapositive

De laatste trein
bladzijde 192 in je boek
18.11 de laatste trein

Slide 19 - Diapositive

BEHALVE 
In het gedicht hoor je het woord
behalve
Wat betekent dat?

Kun je voorbeelden bedenken?

Slide 20 - Diapositive

Wat is het meest gebruikte vervoersmiddel in Nederland?
A
auto
B
bus
C
trein
D
fiets

Slide 21 - Quiz

Wat lijkt wel op een brommer?
A
auto
B
fiets
C
scooter
D
motorfiets

Slide 22 - Quiz

Wat is het verschil tussen een tram en een trein?
A
Een tram rijdt sneller dan een trein.
B
Een tram rijdt op rails in de stad, een trein rijdt tussen steden.

Slide 23 - Quiz

Welk vervoersmiddel wordt vaak gebruikt naar verre landen te reizen?
A
scooter
B
auto
C
vliegtuig
D
fiets

Slide 24 - Quiz

18.14 luisteren
De flessenbrief
bladzijde 194
18.14 luisteren

Slide 25 - Diapositive

Dictee
Luister naar de woorden en schrijf ze op.
het verkeer

Slide 26 - Diapositive

  18.16      Schrijven
Schrijf een kaart aan een vriend of vriendin 
over hoe je het hier in Nederland vindt.

Schrijf ook het adres op de kaart.

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Vidéo