Adjectieven, comparatief en superlatief

Adjectieven, comparatief en superlatief
1 / 50
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2MBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 50 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Adjectieven, comparatief en superlatief

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Het Adjectief
  • Een adjectief vertelt iets over een mens, dier, plant, ding of naam. Dus: een adjectief vertelt iets over over een Substantief. 
Voorbeelden:
  • De blauwe trui.
  • De aardige vrouw.
  • Het leuke kind. (maar: een leuk kind)

Slide 2 - Diapositive

Wat is ook alweer een zelfstandig naamwoord? --> Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier, plant of ding. Je kunt meestal een lidwoord (de, het of een) voor het zelfstandig naamwoord zetten.
Adjectief -e of geen e
Met -e:
  • Na het artikel 'de' en 'het' 
  • De grote jongen. / Het lekkere gerecht.

  • Na het artikel een' als het woord een de-woord is (mannelijk of vrouwelijk)
  • Een leuke vriendin(de) / Een fantastische show(de)

  • Als er géén artikel voor een woord in het meervoud staat
  • Slimme leerlingen. / Grote groepen.


Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Het stoffelijk adjectief
  • Een stoffelijk adjectief vertelt je van welk materiaal iets gemaakt is. 

Voorbeelden:
  • Het gouden horloge.
  • Een papieren tas.
  • De houten tafel.

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe schrijf je het stoffelijk adjectief?
Schrijf -en achter het materiaal.
houten / papieren / zilveren / ijzeren

Enkele uitzonderingen: 
plastic, badstof, nylon, aluminium en suéde!

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Mijn tante heeft een __________ baby. Het is een meisje.
A
lief
B
lieve
C
liefe
D
lieven

Slide 6 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Zij kruipt de ________ dag over de vloer.
A
heel
B
heele
C
hele
D
helen

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Soms komen ze bij ons. Dan geef ik de baby eten. Ze lust graag _________ pap.
A
zoet
B
zoete
C
zoute
D
zoeten

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ze drinkt ook _________ melk uit een ___________ fles.
Sleep de goede antwoorden naar de juiste plaats in de zin.
warm
warme
glas
glasse
glassen
glaze
glazen

Slide 9 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Soms eet ze een  _________, ___________ boterham met __________ suiker.
Sleep de goede antwoorden naar de juiste plaats in de zin.
zacht
zachte
wit
wite
bruin
witte
bruine

Slide 10 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Het is een _________ kindje.
A
lief
B
liefe
C
lieve
D
lieven

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Comparatief

Slide 12 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

klein - kleiner       aardig - aardiger
Je kunt woorden gebruiken om dingen of mensen met elkaar te vergelijken. Je kijkt dan of er verschillen zijn.
Meestal zet je -er achter het woord.

  • mooi - mooier
  • lang - langer
  • klein - kleiner

Slide 13 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Let op!
Is de laatste letter een -r? Dan schrijft je -der achter het woord zoals bij:
  • Lekker - lekkerder en duur - duurder

Let ook goed op de lange en korte klank. Kort blijft kort en lang blijft lang.
  • Krom - krommer
  • Laag - lager


Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Sommige woorden zijn onregelmatig.
Bijvoorbeeld:

graag - liever
goed - beter
veel - meer
weinig - minder

Omar voetbalt graag buiten, maar Mike speelt liever binnen.

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Een snoepje is lekker, maar chocolade is.....

Slide 16 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions


Brood is gezond, maar groenten zijn.....

Slide 17 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Een komkommer is krom, maar een banaan is....

Slide 18 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

De groene jurk is mooi, maar de zwarte jurk is ......

Slide 19 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik heb veel zin in het weekend, maar ik heb nog ....... zin in de vakantie.

Slide 20 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Ibrahim heeft weinig geld, maar Bilen heeft nog .......

Slide 21 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

De keuken is vies, maar de badkamer is nog ......

Slide 22 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Groter dan - even groot 
Twee mensen of dingen met elkaar vergelijken en er is een verschil? Gebruik het woordje dan.  
Kijk naar de zinnen hieronder, wat is het verschil tussen zin 1 en 2?

  1. Omar is ouder dan Ahmed.
  2. Het zusje van Omar is klein, maar het zusje van Ahmed is kleiner.

Slide 23 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Is er geen verschil in de vergelijking?
Je gebruikt het woord even.
  1. Eslam en Yakeen voetballen even goed.
  2. Mateusz en Natnael zijn even groot.
  3. Dagmara en Saba schrijven even netjes.

Slide 24 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Is er geen verschil in de vergelijking?
Je kunt ook even ... als of net zo ... als gebruiken.
  1. Eslam voetbalt even goed als Yakeen.
  2. Mateusz is net zo groot als Natnael.
  3. Dagmara schrijft even netjes als Saba.

Slide 25 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Niels zingt goeder dan Karel
A
juist
B
fout

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Eva en Linda spreken even duidelijk Nederlands.
A
juist
B
fout

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Anton eet veel dan Sofia
A
juist
B
fout

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Gisteren ging het beter dan vandaag.
A
juist
B
onjuist

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Julia zingt net zo als goed Erin
A
juist
B
fout

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Superlatief

Slide 31 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 32 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Het leukst
Weet je het nog?
  • Je kunt mensen en dingen vergelijken door de comparatief:
 Kees is langer dan Jan.

  • Je kunt ook op een andere manier vergelijken: de superlatief:
     Nederlanders zijn het langst.

Slide 33 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

'Het' ervoor en '-st' erachter
Nog een paar voorbeelden:
  • Klein - kleiner - het kleinst
  • Groot - groter - het grootst
  • Stil -stiller - het stilst
  • Donker - donkerder - het donkerst

Slide 34 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Deze regel geldt ook bij de onregelmatige woorden:

graag     -   liever        -     het liefst
goed      -   beter        -     het best
veel        -   meer        -     het meest
weinig   -   minder    -      het minst

Slide 35 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

groot - groter - grootst
  1. Jij bent groot.
  2. Ik ben groter.
  3. Hij is het grootst.
  4. Ik ben groter dan jij (bent).
  5. Jij bent even groot als ik (ben).


Slide 36 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

groot - groter - grootst
1. Jij bent _____groot_____.
2. Ik ben ____________.
3. Hij is ___ _________.
4. Ik ben ________ ____ jij.
5. Jij bent ______ ______ als ik.
groter
het grootst
groter dan
even groot

Slide 37 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Dit is een voorbeeld.

Schrijf de comparatief van:
klein

kleiner - het kleinst

Slide 38 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Schrijf de comparatief en superlatief van: leuk

Slide 39 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Schrijf de comparatief en superlatief van: gek

Slide 40 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Een auto gaat ......... een fiets.

Slide 41 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Een dorp is ........ een stad.

Slide 42 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Een gram is ........ een kilo.

Slide 43 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions


Bedenk zelf woorden. Gebruik even.
Bijvoorbeeld:

Mohamed en Mohammad zijn .........

even oud.


Slide 44 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De kast en de tafel zijn ..........

Slide 45 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik vind blauw en rood ............

Slide 46 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

De leerlingen zijn ...........

Slide 47 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Schrijf de comparatief en superlatief van: lief

Slide 48 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Schrijf de comparatief en superlatief van: goed

Slide 49 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Schrijf de comparatief en superlatief van: zwaar

Slide 50 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions