Unit 3: herhaling grammatica 3.1 & 3.2

Herhaling grammatica

In deze les wordt herhaald:
  1. de present continuous
  2. de question tags
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Herhaling grammatica

In deze les wordt herhaald:
  1. de present continuous
  2. de question tags

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
Aan het einde van deze les kun je:
  • benoemen wanneer je de present continuous en de question tags gebruikt.
  • werkwoorden correct vervoegen in de present continuous tense en een gap-fill opdracht maken.
  • een zin aanvullen met de juiste question tag.


Slide 2 - Diapositive

Present continuous
1.   Bekijk de video van meester Gijs
2.  Lees de samenvatting
3.  Maak de opdrachten

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

In short
De present continuous gebruik je om aan te geven dat iets:
- aan de gang is, of
- nu bezig is.

De vorm: een vorm van to be (am/are/is) + werkwoord + -ing

Voorbeelden van signaalwoorden: at the moment, (right) now

Slide 5 - Diapositive

Vul in:
1. Tory ___________ (wash) her hair right now.

Slide 6 - Question ouverte

Vul in:
2. Why ______ you _______ (use) your phone in class?

Slide 7 - Question ouverte

Vul in:
3. I ___________ (not sleep), I ____________ (watch) Netflix.

Slide 8 - Question ouverte

Vul in:
_____ you ______ (play) badminton tonight?

Slide 9 - Question ouverte

Vul in:
He __________ (not study) for his test; he ________ (read) a book.

Slide 10 - Question ouverte

Vul in:
My mom and dad _________ (make) our Easter brunch.

Slide 11 - Question ouverte

Question tags
  1. Bekijk de video van meester Gijs
  2. Lees de samenvatting
  3. Beantwoord de vragen

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Vidéo

In short
Een tag is een kort vraagje aan het einde van een zin, zoals: ..., is it?/ ..., isn't it/ ..., can't you?
De spreker vraagt hiermee om bevestiging ("Klopt dat? / Ben je het met me eens?")

Na een bevestigende zin (+) is de tag ontkennend (-)
Na een ontkennende zin (-) is de tag bevestigend (+)

Slide 14 - Diapositive

Maak af:
The trip is very expensive, _________?

Slide 15 - Question ouverte

Maak af:
Mr. Pritchard has been to Scotland recently, ________?

Slide 16 - Question ouverte

Maak af:
Ms Mulder doesn't like to lose, ___________?

Slide 17 - Question ouverte

Maak af:
They aren't on their way already, __________?

Slide 18 - Question ouverte

Maak af:
David and Julie don't take Chinese classes, __________?

Slide 19 - Question ouverte

Maak af:
I'm not the person with the tickets, ___________?

Slide 20 - Question ouverte

Maak af:
You can't play the piano, __________?

Slide 21 - Question ouverte

Maak af:
You haven't got an iPhone, _________?

Slide 22 - Question ouverte

***Practise more***
Unit 3 - lesson 1: do grammar assignments 1-4
Unit 3: catch up assignments 1 and 2

Slide 23 - Diapositive