1 beschikken over = gebruik kunnen maken van2 beslist = zeer zeker, absoluut
3 bij voorbaat = van tevoren
4 complex = moeilijk, ingewikkeld
5 enerzijds = van de ene kant
anderzijds = van de andere kant
6 in aanraking met = in contact met
7 knelpunt, het = punt waar de moeilijkheden zitten
8 na verloop van tijd = na een tijdje
9 omvang, de = grootte
10 overschrijden = over de grens heen gaan van
11 realiseren = maken of uitvoeren volgens plan
12 stabiel = stevig, niet veranderlijk
13 toestemmen met = goedkeuren
14 vanwaar = hoezo, waarom