Rekenen: deelsom wordt keersom

• Rekenen
• Basisschool
• Groep 5

Lesopbouw

• Doel
• Voordoen
• Samen doen
• Met je schoudermaatje
• Lesafsluiting
• Zelfstandige verwerking
• Evaluatie

Doel

Ik kan een deelsom controleren door er een keersom van te maken.

Welke som hoort erbij?

• Anwar loopt over de markt met zijn moeder. Hij koopt 3 zakken appels van € 6.00. Hoeveel moeten ze betalen?
  
• Fani spaart elke week € 4.00. Na hoeveel weken heeft ze € 20 gespaard? 
  

Welke stappen zet ik?

1. Ik lees de contextsom.
   
2. Welke informatie heb ik nu ik de som heb gelezen?
3. Wat betekenen de getallen?
4. Wat is de vraag?
5. Hoort hier een deelsom of een keersom bij?

Welke stappen zet ik?

1. Ik lees de contextsom.
   
2. Welke getallen staan er in het verhaal?
3. Wat betekenen de getallen?
4. Wat is de vraag?
5. Hoort hier een keersom of een deelsom bij?

Samen

1. Ik lees de contextsom.
   
2. Welke informatie heb ik nu ik de som heb gelezen?
   
3. Wat betekenen de getallen?
   
4. Wat is de vraag?
   
5. Hoort hier een deelsom of een keersom bij?
   

Jullie

1. Ik lees de contextsom.
   
2. Welke informatie heb ik nu ik de som heb gelezen?
3. Wat betekenen de getallen?
4. Wat is de vraag?
5. Hoort hier een deelsom of een keersom bij? 

Jij

1. Ik lees de contextsom.
   
2. Welke informatie heb ik nu ik de som heb gelezen?
   
3. Wat betekenen de getallen?
   
4. Wat is de vraag?
   
5. Hoort hier een deelsom of een keersom bij?
   

Jij

1. Ik lees de contextsom.
   
2. Welke informatie heb ik nu ik de som heb gelezen?
   
3. Wat betekenen de getallen?
   
4. Wat is de vraag?
   
5. Hoort hier een deelsom of een keersom bij?
   

1. Ik lees de contextsom. 
   
2. Welke informatie heb ik nu ik de som heb gelezen? 
   
3. Wat betekenen de getallen? 
   
4. Wat is de vraag? 
5. Hoort hier een deelsom of een keersom bij?

Blok 3 Week 1 Les 2

Maak opgave 1 en 2

Klaar? 

Vul je doelenblad in. 

10 minuten automatiseren. 

Werk daarna aan je persoonlijke leerdoelen. 

Gooi de dobbelsteen!

Wat was het doel?                                                                     Wat was het doel?

Hoe ging het samenwerken?                                               Kon je je concentreren?

Wat vond je moeilijk?                                                                Wat lukte goed?