H2 cellen oefentoetsje

Oefentoets Hoofdstuk 2
Over cellen
Deze oefentoets bestaat helemaal uit examenvragen
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Oefentoets Hoofdstuk 2
Over cellen
Deze oefentoets bestaat helemaal uit examenvragen

Slide 1 - Diapositive

Slakje
Hun hele leven hoeven ze niets meer te eten, als ze zich als jong slakje
twee weken lang voeden met algen. Van de groengekleurde zeeslak
Elysia chlorotica (zie afbeelding 1) is bekend dat hij chloroplasten ‘steelt’
van de algen die hij tijdens zijn jeugd eet. In de eerste twee weken van
zijn bestaan eet de dan nog bruine slak de alg Vaucheria litorea. In plaats
van dit organisme te verteren, zuigt de slak de chloroplasten uit deze alg
en neemt deze organellen op in zijn eigen cellen. De overige tien
maanden van zijn slakkenbestaan kan dit beestje overleven zonder
voedsel op te nemen. 

Slide 2 - Diapositive

Slakje
Een
Amerikaanse onderzoekster ontdekte hoe een van de voorouders van de
zeeslak blijkbaar ooit een gen van de alg Vaucheria litorea in zijn eigen DNA heeft ingebouwd. Hiermee kan hij een eiwit aanmaken om de bladgroenkorrels te laten functioneren. 

Slide 3 - Diapositive

De begrippen autotroof organisme en heterotroof organisme komen door deze ontdekking in een ander daglicht te staan.
- Tijdens welk deel van zijn levenscyclus kun je deze zeeslak heterotroof noemen? Leg je antwoord uit.

Slide 4 - Question ouverte

In microscopische preparaten lijken de cellen van de zeeslak na het opnemen van de chloroplasten op de cellen van de algen. Met welk kenmerk kan men de cellen van de zeeslak na het opnemen van de chloroplasten onderscheiden van cellen van de algen?
A
Slakkencellen hebben geen kern
B
Slakkencellen hebben geen celwand
C
Slakkencellen hebben mitochondriën
D
Slakkencellen hebben chloroplasten

Slide 5 - Quiz

Cafeïne
Kameelachtigen, zoals lama’s en kamelen bezitten antistoffen die bijzonder hittebestendig zijn. De genen voor deze hittebestendige antistoffen moeten ontstaan zijn in een gezamenlijke voorouder van deze diersoorten. Amerikaanse onderzoekers spoten lama’s en kamelen in met cafeïne. Als
reactie hierop maakten de dieren bepaalde antistoffen, waardoor door de onderzoekers cafeïne kon worden  aangetoond. Deze antistoffen werden vervolgens uit het bloed geïsoleerd. Omdat deze antistoffen werkzaam
blijven bij hoge temperaturen, zijn ze geschikt voor een snelle test om te
kijken of hete koffie cafeïne bevat.

Slide 6 - Diapositive

Cafeïne
Eigenschappen van de antistoffen tegen cafeïne in lama’s en kamelen zijn:
1 De informatie voor de synthese ervan is chromosomaal.
2 Ze zijn hittebestendig.
3 Ze zijn opgebouwd uit aminozuren.
4 Ze zijn specifiek voor kameelachtigen. 

Welken twee van bovenstaande eigenschappen gelden niet alleen voor deze
antistoffen maar voor alle eiwitten in kamelen? 

Slide 7 - Diapositive

Welk van bovenstaande eigenschappen gelden niet alleen voor deze
antistoffen maar voor alle eiwitten in kamelen?
A
Alleen 1 en 2
B
Alleen 3 en 4
C
Alleen 1 en 3
D
Alleen 2 en 4

Slide 8 - Quiz

Resistentie tegen ziekte
In de genenbank van Wageningen Universiteit
worden in aardappelrassen die in het wild voorkomen, resistentiegenen tegen een ziekteverwekker opgespoord. De genen worden geïsoleerd en ingebouwd in een bacterieplasmide (een cirkelvormig DNA-molecuul). De bacterie brengt dit  plasmide in de  aardappelcellen, zodat deze het resistentiegen bevatten 

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Door welke eigenschap van DNA kan dit plasmide-DNA worden ingebouwd in het DNA van de aardappelplant?
A
Beide soorten DNA hebben dezelfde genetische informatie.
B
Beide soorten DNA hebben dezelfde structuur bestaande uit nucleotiden.
C
Beide soorten DNA hebben evenveel complementaire basenparen A-T als C-G.
D
Beide soorten DNA liggen los in het cytoplasma van de cel.

Slide 11 - Quiz

Jos zegt dat bij aardappelplanten en bij maisplanten dezelfde genen voor resistentie tegen een ziekteverwekker kunnen worden ingebracht. Marina merkt op dat een aardappelplant zodanig genetisch gemodificeerd kan zijn, dat de plant resistent is tegen een ziekteverwekker én resistent is tegen een onkruidbestrijdingsmiddel. 
Wie doet of wie doen een juiste uitspraak? 

Slide 12 - Diapositive

Wie doet of wie doen een juiste uitspraak?
A
Alleen Jos
B
Alleen Marina
C
Beide zijn juist
D
Beide zijn onjuist

Slide 13 - Quiz

Infectie
Om te bepalen of het bloed van Riccardo geïnfecteerd was, werd het op
de aanwezigheid van bacteriën onderzocht door het hematologielaboratorium. Hiervoor werd een kleurstof gebruikt die bacteriën wel kleurt maar menselijke cellen niet. 

Slide 14 - Diapositive

Aan welk deel of aan welk molecuul van de bacterie bindt deze kleurstof?
A
Celmembraan
B
Celwand
C
DNA
D
Mitochondrium

Slide 15 - Quiz

Spinrag (1)
Zowel zijderupsen als gouden zijdespinnen bezitten spintepels waarmee
ze draden spinnen die opgebouwd zijn uit eiwitten. De kwaliteit van de door hen gesponnen draden is in de natuur heel verschillend. Vier beweringen hierover zijn: 
(zie volgende dia)

Slide 16 - Diapositive

Spinrag (2)
1 Voor spinrag zijn aminozuren uit dierlijke eiwitten nodig, voor zijde aminozuren uit plantaardige eiwitten.
2 Voor de synthese van spinrageiwitten zijn andere celorganellen nodig dan voor de synthese van zijde-eiwitten.
3 De nucleotidenvolgorde van het gen voor spinrageiwit verschilt van die
van het gen voor zijde-eiwit.
4 De aminozuurvolgorde in spinrageiwit is anders dan die in zijde-eiwit. 

Slide 17 - Diapositive

Welke beweringen zijn juiste verklaringen voor het verschil in sterkte tussen de draad van spinrag en de zijdedraad?
A
1 en 2
B
3 en 4
C
1 en 3
D
2 en 4

Slide 18 - Quiz

Spinrag (3)
Ook met andere organismen wordt al jarenlang geprobeerd om de draden van de gouden zijdespin op grote schaal te maken. Zuid-Koreaanse onderzoekers zijn erin geslaagd spinrag te maken met behulp van bacteriën. Eiwitmoleculen van dit spinrag zijn extreem groot en bestaan vrijwel volledig uit het aminozuur glycine. Het spinrag wordt uit de bacteriekweek verkregen als een klont eiwitdraden die door bewerking in een draadvorm geperst moet worden.

Slide 19 - Diapositive

Spinrag (4)
De genetische code van een deel van het RNA-molecuul uit de bacterie, dat codeert voor een stukje spinrageiwit dat volledig uit glycine bestaat, is:
GGA GGA GGG GGU GGA.
Welke verandering (in de vraag onderstreept) in dit deel van het RNAmolecuul van de bacterie leidt tot een ander eiwitmolecuul?

Slide 20 - Diapositive

Welke verandering (hieronder in kleine letter) in dit deel van het RNA molecuul van de bacterie leidt tot een ander eiwitmolecuul?
(het origineel was: GGA GGA GGG GGU GGA)
A
GGA GGc GGG GGU GGA
B
GGA GGA GuG GGU GGA
C
GGA GGA GGG GGa GGA
D
GGg GGA GGG GGU GGA

Slide 21 - Quiz

De dikte van een spinnendraad lijkt onder een microscoop 0,2 centimeter. In werkelijkheid is deze 2 micrometer. Hoeveel keer vergrootte deze microscoop het beeld?
A
100 keer
B
1000 keer
C
1.000.000 keer
D
10.000 keer

Slide 22 - Quiz